Ze bestelden tegels met vijftig verschillende motieven, sommige hadden twee kleuren, andere drie of vier. Samen hadden ze een paar avonden een plan van de vloer gepuzzeld met kleine papieren kopietjes van de tegels; er mochten geen zelfde tegels naast elkaar komen of in de zelfde rij liggen, het was een hele wiskundige oefening. De man die de vloer ging leggen bestudeerde de oude vloer en zei dat hij hierop geen Marokkaanse tegels kon lijmen, de oude tegels moesten eruit, vervolgens konden ze de tegels in de cement leggen, dat zou het mooist zijn, in de cement. Peter Maes brak zelf de oude tegels uit en stapelde ze samen met zijn dochters op het terras naast de tuinstoelen.

In de technische gegevens die bij de tegels waren geleverd stond dat ze tenminste vier uur in het water moesten gelegen hebben alvorens ze in de cement konden worden gelegd. De vloerlegger zei dat dat niet nodig was, hij had gelijkaardige vloeren in Israël en Marokko gelegd bij temperaturen boven de dertig graden en nooit een tegel in het water gelegd. Peter Maes en zijn vrouw hadden hun plan aan de muur gehangen en reikten de vloerlegger tegel per tegel aan nadat ze hem in een emmer door het water hadden gehaald. Het duurde vijf keer langer dan het leggen van een gewone vloer, maar dat wisten ze, dat had Fiksal hun gezegd.

Na drie dagen kwamen de eerste tegels los. Fiksal begreep er niks van en liet een tegel onderzoeken. Peter Maes en zijn vrouw wezen hen op de technische gegevens, maar daar hielden ze geen rekening mee. Fiksal kwam tot de vaststelling dat Fiksal niets verkeerd had gedaan. De tegels kwamen allemaal los. Omdat ze niet lang genoeg in het water hadden gelegen, hadden ze alle vocht uit de cement gezogen. Peter Maes en zijn vrouw stopten de tegels weer in de kartonnen dozen en droegen alles naar de kelder. Ze kwamen met Fiksal tot een akkoord om nieuwe tegels te bestellen en de kosten voor de aankoop te delen. Fiksal wilde alleen de opdracht aanvaarden als er een volledig nieuwe ondergrond werd gelegd waarop ze de tegels konden lijmen in plaats van in de cement te leggen. De nieuwe tegels werden geleverd in de gietende regen. Peter Maes en zijn vrouw brachten de honderdtwintig dozen naar de woonkamer.

‘Wow,’ hoorde hij iemand roepen, ‘niet normaal, ze zitten op een bom, een koppeling in de gasleiding onder de vloer, levensgevaarlijk.’
Peter Maes zette de doos neer en liep naar de keuken waar drie mannen de oude onderlaag aan het uitbreken waren; ze zaten al in de aarde.
‘Je houdt het niet voor mogelijk, volkomen onwettelijk die koppeling onder de grond en dan die waterleidingen, van lood en verroest, jongens toch.’

*

Vanaf 6 januari schrijft Bart Koubaa wekelijks een aflevering van zijn feuilleton Verbouwingen voor Revisor.nl. Dit is de zesde aflevering, van tien.

Firma Fiksal had woord gehouden: binnen een week stond het nieuwe dak op het huis met de dakkapel waarin de vier ramen gingen komen en het gat voor het raam aan de andere kant waarin inderdaad de torens van Gent gevangen zaten. Hij stond boven als een keizer te genieten van het uitzicht; hij telde elf kerktorens, zag een blauwe reiger in een treurwilg landen en het vijvertje van het park waarop een dun laagje ijs lag. Hij zag het al helemaal voor zich: hier zou hij werken en kijken en zijn vrouw uitkleden.
De volgende dag werden de ramen er ingezet; alweer een staaltje efficiëntie. Konden ze op de universiteit maar zo werken, kwam het in hem op. Hij vroeg aan de ploegbaas wanneer ze met het plakwerk boven zouden kunnen beginnen.

‘We kunnen de metaalconstructie zetten, dan moet u ons tonen waar u elektriciteit en verwarming wil.’
Een week later kwam de installateur. Ze gingen samen naar de kelder om de mogelijkheden te bekijken. ‘Oei,’ zei de man, ‘wie heeft die ketel hier gezet, betaalt u niet heel erg veel voor gas?’
De rekening was inderdaad veel hoger dan bij vrienden en kennissen, ook al letten ze op, ze stookten weinig. De man bestudeerde de ketel terwijl hij zuchtte en pufte en van nee schudde. ‘Hiermee krijg ik de warmte niet tot boven, u gaat zich blauw betalen voor een heel klein beetje warmte. Ik stel voor dat we een nieuwe, moderne en uiterst zuinige ketel plaatsen, u zult het direct in uw portemonnee voelen. Wie durft om de liefde van god nog zo’n krot te verkopen, je hebt verdomme maffia rondlopen.’
De nieuwe ketel werd geleverd door drie mannen. Eerst koppelden ze de oude los om vervolgens de nieuwe aan te sluiten en leidingen naar boven te trekken; Fiksal had hun beloofd dat ze hoogstens een dag zonder verwarming zouden zitten. De oudste van de drie kwam uit de kelder en zei dat hij het niet zag zitten om de oude ketel langs een rotte trap naar boven te brengen, zoiets was levensgevaarlijk. Er stond inderdaad altijd een paar centimeter water in de kelder waardoor de trap was beginnen te rotten.
Pas vijf weken later bracht de timmerman van Fiksal de nieuwe trap. ‘Die kan ik onmogelijk aan de muur bevestigen,’ zei hij, ‘de muur is aangetast door het vocht, er staan hier en daar al zwammen op. Die trap houdt het geen half uur, als mijn collega’s er met die ketel op stappen zakt hij naar beneden.’
Twee mannen van Fiksal begonnen de muur in de kelder af te kappen, een ander bracht het puin naar de container. Na drie dagen konden ze de muur bezetten met vochtbestendig cement. Een paar weken later werd de nieuwe trap geplaatst. De oude ketel werd weggehaald en de nieuwe geïnstalleerd.
‘Wat denk je van een nieuwe vloer in de keuken,’ vroeg ze hem in bed, ‘nu ze hier toch zijn, kunnen we evengoed ook door die zure appel bijten.’
Ze droomde allang van een Marokkaanse tegelvloer. Ze had een firma ontdekt die handgemaakte tegels verkocht, in een palet aan kleuren en motieven dat je zelf kon samenstellen.

*

Vanaf 6 januari schrijft Bart Koubaa wekelijks een aflevering van zijn feuilleton Verbouwingen voor Revisor.nl. Dit is de vijfde aflevering, van tien.

De offerte kwam diezelfde week nog; het was niet goedkoop, maar binnen de maand zou hij een nieuwe kamer met uitzicht hebben. Ze maakten een afspraak bij de bank voor een extra lening. Het huis hadden ze acht jaar geleden gekocht en dat betaalden ze af in dertig jaar, de extra lening zou over twintig jaar lopen. Maar met de belastingvoordelen van een groene lening, die voordelen bood bij isoleren en dubbele beglazing, zou het al met al meevallen. En ze hadden geluk, firma Fiksal had nog een gaatje in hun agenda, en de weersvoorspellingen waren gunstig.

Ze hadden twee weekends nodig om de zolder volledig leeg te halen en uit te zoeken wat naar het containerpark mocht en wat ze in het oude bureau gingen stapelen. Een bijkomend probleem was dat heel wat dozen in de plas water hadden gestaan en scheurden toen hij ze wilde optillen, geluk bij een ongeluk misschien, want ze hoefden weinig te twijfelen of iets al dan niet bewaard moest blijven. Het opruimen gaf zelfs rust, opluchting. Ze keken samen naar een paar oude foto’s die hij van haar had gemaakt, erotische opnames in een hotelkamer in Venetië.

Hij stond met zijn dochtertje op de arm te kijken hoe het dak werd afgebroken. Ze wees naar de lift waarop de oude pannen naar beneden kwamen en schrok toen de eerste pannen in de container werden gesmeten. Toen ze klaar waren met de pannen volgde het hout van het gebinte, daarna het puin van de oude schouw die ze hadden afgebroken; het was ongelooflijk hoe snel en efficiënt er werd gewerkt.

Tijdens de middagpauze kwam een van de werklieden naar hem toe. ‘Die vloer boven ligt er schots en scheef bij, m’neer, en er zit houtworm in de balken, daarop een vloer leggen is gekkenwerk en tijdverlies als je het mij vraagt. De beste oplossing is, nu die kraan hier staat en het dak nog openligt, de balken vervangen, anders moet het later allemaal via de trap, begrijpt u. Als u ermee instemt kan ik nu de timmerlui bellen om balken te brengen. Dan kunnen ze er morgen al platen op timmeren en ligt alles waterpas, klaar voor een nieuwe vloer die we in één dag kunnen leggen, een kleine meerkost, maar bakken goedkoper dan op een slechte ondergrond te prutsen. Als de platen er liggen kunnen wij er ons materiaal, de dakpannen en de isolatie stockeren, dan gaat het allemaal nog sneller, ziet u.’

’s Avonds belde zijn uitgever. Ze wilde weten hoe het met zijn manuscript ging, het boek was al langer dan een jaar aangekondigd, maar steeds weer uitgesteld. ‘We mogen het niet al te lang meer rekken,’ zei ze.
‘Een kwestie van dagen,’ verzekerde hij, ‘laatste hoofdstuk afwerken en dan lever ik in. Ik wacht ook nog op de opmerkingen van een paar collega’s.’
‘En de noten,’ zei ze, ‘we hebben nog steeds geen noten gezien.’

*

Vanaf 6 januari schrijft Bart Koubaa wekelijks een aflevering van zijn feuilleton Verbouwingen voor Revisor.nl. Dit is de vierde aflevering, van tien.

‘Dat zullen we in een handomdraai voor u oplossen, m’neer,’ zei de aannemer van Fiksal, ‘en het zijn mijn zaken niet, maar als ik u was zou ik wat aan dat dak doen. Binnen een paar jaar zakt het in, als het nog zo lang gaat duren.’
Zijn vrouw riep van beneden dat zijn zoon aan de telefoon was. Hij zat in Portugal en wilde weten of hij zijn vader zou zien op het congres in Lissabon. Hij zou bij hem kunnen overnachten maar moest dan een luchtmatras meebrengen. Peter Maes liep de trappen af, gevolgd door de fluitende aannemer.

Tijdens de koffie bespraken ze de mogelijkheden.
‘U heeft een prachtige ruimte daarboven, volgestouwd met zaken die u waarschijnlijk nooit meer gebruikt, waar u het bestaan niet eens meer van af weet, zeg me als het niet waar is, ik ken dat soort plekken. Kijk het is toch jammer zo’n grote ruimte ongebruikt te laten, een prachtig uitzicht moet u hebben over de stad, een paar ramen en u heeft a room with a view, een droom voor iemand als u. U werkt toch veel thuis, neem ik aan? Ik zou niet twijfelen, dat dak moet er sowieso af, kunt u beter iets moois voor in de plaats zetten… uiteindelijk moet u het zo zien: voor een beetje extra geld heeft u er een appartementje bij.’

Ze hakten de knoop snel door: Peter Maes zou een werkkamer krijgen waar nu vergeten rommel stond. De aannemer van firma Fiksal had gelijk: het zou zonde zijn zo’n aanzienlijke ruimte onbenut te laten. Peter Maes trok een fles cava open en bestudeerde met zijn vrouw het plan dat de aannemer had geschetst: achter vier ramen met uitzicht op het park, en vooraan een groot raam waarin de torens van Gent ‘als op een schilderij’ gevangen zaten. Binnen een kleine maand ziet u de torens ‘als op een schilderij’, had de aannemer hen verzekerd.

De bouwaanvraag en de lening werden na een hele resem papierwerk uiteindelijk goedgekeurd en de firma Fiksal werd gebeld. Peter Maes zat aan zijn boek te werken toen twee mannen van Fiksal aanbelden.
‘’t Is voor de werkkamer boven,’ zei een van hen terwijl ze zichzelf binnenlieten.
Ze waren in de buurt en maakten graag van de gelegenheid gebruik om alles te komen opmeten en te fotograferen zodat er een nauwkeurige offerte kon worden opgemaakt. Koffie wilden ze niet, ze hadden nog drie andere klanten te bezoeken.

Toen ze weg waren, zette hij een bakje met wat aardappelen voor de kraai buiten, maar voor hij zich om kon draaien landde een vreemde kraai op het terras en deed zich tegoed aan het voedsel. Peter Maes had de neiging de vreemde kraai weg te jagen, maar liet hem begaan. Na enige aarzeling kwamen een paar meesjes op het bakje voer af. Het leek wel of twee van hen de kraai lastigvielen en hem zo van de aardappelen weghielden, terwijl een paar brutale soortgenoten zich op de rand van het bakje waagde. Pas nadat de vreemde kraai was weggevlogen, sprong de eenogige kraai het terras op en at hij samen met de meesjes de rest van de aardappelen op.

*

Vanaf 6 januari schrijft Bart Koubaa wekelijks een aflevering van zijn feuilleton Verbouwingen voor Revisor.nl. Dit is de derde aflevering, van tien.

Halverwege de tweede trap hoorde hij de ketel verschrikkelijk hard fluiten en haastte hij zich terug naar de keuken. Hij draaide het gas uit en liep terug naar boven, drie verdiepingen hoog, meer dan negentig treden. Boven moest hij even bekomen van de inspanning. Toen hij de zolderladder naar beneden trok, viel er een plasje ijskoud water over zijn gezicht. Hij nam de zaklamp van het haakje en beklom met een klein hart de treden.

Ze hadden het huis gekocht toen zijn vrouw voor het eerst zwanger was. Het was meer dan honderd jaar oud maar had een goede ligging, een tuintje, was bovenal betaalbaar en had, zoals ze het zelf in hun enthousiasme formuleerden bij de notaris, een waaier aan mogelijkheden. Dat er op zolder een regenpijp liep wisten ze, dat had de eigenaar hun eerlijk verteld. Pas nu, op de ladder, begreep Peter Maes het belang van de mededeling die hij en zijn vrouw toen als een verwaarloosbaar detail hadden weggewuifd. De plas water die op zolder lag kon hij alleen maar verklaren doordat de buis, waarin water was blijven staan, gesprongen was. Door de strenge winter moest het water bevroren zijn. Hij scheen met de zaklamp in het water en zag hoe het door een spleet tot in de schouw liep.

Wie kon hij voor dit probleem raadplegen? Hij surfte op het internet, tikte woorden in als ‘lekken’, ‘vocht’, ‘gesprongen buizen’ en kwam bij een firma terecht die volgens de website alles deed, van afbraak via dakwerken, elektriciteit, loodgieterij, hout- en plakwerk tot vloeren, schilderen en betegelen. Hij tikte het nummer in en ging voor het schuifraam staan. Op een kale tak zat de eenogige kraai.
‘Wel,’ zei Peter Maes tegen hem, ‘kun jij me niet helpen?’ Hij maakte een afspraak met de aannemer van firma Fiksal.

Zijn dochtertje klom op zijn schoot en vroeg of hij paarden had gezien in Amsterdamster, en luchtballonnen. Hij maakte het zakje voor haar open en gaf haar een snoepje in de vorm van een apenkop.
‘Ik heb aapjes gezien in Amsterdam, aapjes en varkentjes.’
Hij vertelde zijn vrouw dat er een lek was, dat hij een aannemer had gebeld en dat ze vandaag de haard niet konden gebruiken. Zij had het getik niet gehoord.

Hij sliep slecht. Rond half één had hij zijn oudste dochter horen thuiskomen en was hij naar beneden gegaan. Ze hadden samen een kop thee gedronken, nog een half uurtje over koetjes en kalfjes gepraat, over haar kendo-gevecht van volgende week en haar scriptie.
‘Hoor je dat ook,’ vroeg hij nadat ze van hun thee hadden genipt.
‘Wat?’
‘Dat getik,’ en terwijl ze nee schudde, weerklonk een lugubere, doffe klap tegen het schuifraam.
‘Papa,’ piepte ze.
De eenogige kraai lag versuft op het terras.

*

Vanaf 6 januari schrijft Bart Koubaa wekelijks een aflevering van zijn feuilleton Verbouwingen voor Revisor.nl. Dit is de tweede aflevering, van tien.

Vanaf 6 januari schrijft Bart Koubaa wekelijks een aflevering van zijn feuilleton ‘Verbouwingen’ voor De Revisor. Dit is de eerste aflevering, van tien.

De lezingen die Peter Maes over de hele wereld gaf trokken volle zalen. Zijn filmpje van een kraai met één oog die een klein koolmeesje dat in het gras was gevallen heel voorzichtig oppakt en naar het nest terugbrengt was meer dan een miljoen keer bekeken, en de reacties waren onverdeeld positief.

Alleen in de academische wereld was er onenigheid. Vooral Amerikaanse onderzoekers konden de gebeurtenis moeilijk plaatsen; een evolutiebioloog aan de universiteit van Michigan ging er zelfs van uit dat het filmpje nep was, maar ook in Parijs en Leuven verschenen sceptische artikelen. Een uitzondering, noemden ze het, een toevalstreffer. In Tokyo daarentegen reageerden ze eerder lauw. Ze waren best enthousiast over het voorvalletje, maar beschouwden het als iets normaals.

Zelf zei Peter Maes tijdens een interview met De Groene Amsterdammer dat zoiets inderdaad niet wereldschokkend was, dat de natuur vol voorbeelden zat waar al dan niet soortgenoten elkaar helpen zonder er iets voor terug te hoeven krijgen. ‘Je moet alleen maar goed kijken, en het willen zien.’ En op de vraag waarom hij dacht dat de kraai het meesje had geholpen, antwoordde hij toen dat de kraai zich misschien beter in het meesje kon inleven vanwege zijn handicap.
‘Zouden we er vanuit kunnen gaan dat de kraai uit vrije wil heeft gehandeld,’ vroeg de interviewer, waarop Peter Maes zei dat ook wij niet over een vrije wil beschikken, maar over al dan niet nobele instincten.
‘Kraaien zijn ook heel slimme vogels, handig en innovatief. Een team in Oxford heeft tot hun grote verbazing gezien hoe een vrouwtjeskraai een recht stuk ijzerdraad tot een haakje heeft gebogen om een emmertje met voedsel uit een plastic buis te vissen.’
‘Dat moet die kraai dan toch aangeleerd zijn?’
‘In de natuur maakt de kraai geen gebruik van ijzerdraad, maar van allerhande takjes die hij tot een gebruiksvoorwerp omtovert. De kraai in Oxford was in het wild gevangen en had hoogstwaarschijnlijk nog nooit een ijzerdraad gezien.’
‘Kan dat dan ook een instinct zijn in plaats van een inzicht?’
‘Misschien.’

Tijdens de terugreis bleef het interview hem bezighouden. Hij zette zijn laptop aan en schrapte het woord ‘goede’ in de titel van het laatste hoofdstuk van het boek waarmee hij een onderzoek van meer dan tien jaar wilde afsluiten: ‘De goede kraai en het koolmeesje’ werd ‘De kraai en het koolmeesje’. Als we adjectieven nodig hebben, dacht hij in zichzelf, dan zo weinig mogelijk terwijl hij naar het voorbijrazende landschap keek.

Thuis nam hij een douche, zette water op voor thee en besloot nog wat aan het laatste hoofdstuk van zijn boek te werken; zijn vrouw zou vandaag hun dochtertje van school halen. Hij had voor haar een zakje snoepgoed meegebracht uit Amsterdam, en voor zijn vrouw kleine stroopwafeltjes. Toen hij de verrassingen op de keukentafel zette, werd zijn aandacht getrokken door een getik dat hij niet herkende. Hij rechtte zijn rug, inspecteerde de theeketel en liep naar de woonkamer.

Bernke Klein Zandvoort (1987) volgde de afdeling ‘Beeld & taal’ van  de  Gerrit Rietveld Academie. Zij debuteerde met gedichten in De Revisor. Voor De Revisor online schrijft zij vanuit Londen.

*

In Londen zijn mijn buren onzichtbaar. Ik woon boven een krakkemikkig winkelstraatje dat als mikadostokjes bij elkaar gehouden wordt. Een dun laagje viezigheid bedekt de gevels aan de overkant. Niemand heeft inkijk. De zon gebruikt de ramen als spiegel om in terug te kaatsen.

De aanwezigheid van buren drukt zich in ritmes uit. Boven staat iemand op van de bank. De onderbuurvrouw drukt rond het middaguur het stroef scharnierende hekwerk van haar nagelstudio omhoog. Het piept zoals ik me de geluiden in een vochtige kerker voorstel. Ergens beneden zit om het half uur een ingemetselde telefoon de hele ringtone uit. De stortbak uit een nabije badkamer klinkt als een schip dat toetert bij binnenkomst in de haven.

Mijn moeder moest vorige week naar de crematie van onze vroegere buurman, die destijds samen met zijn ranke vrouw van z’n pensioen genoot. De plechtigheid die nog geen twintig minuten duurde, paste goed bij de ingesnoerde man die hij altijd was geweest. Voor elke bezigheid had hij een ander pak. Hij droeg hoge laarzen als hij met een grote blazer de bladeren voor zijn huis opruimde. De sering, die voor het grootste deel bij ons in de tuin stond, snoeide hij met een veiligheidsbril op terwijl zijn vrouw op de achtergrond met een stofdoek de naden van de buitenkozijnen natrok, zoals alle dinsdagen. Ze was zo tenger en haar bewegingen zo licht, dat het leek alsof haar handen niets echt aanraakten. Elke dag om half vier stapten ze in de auto om in een restaurant een gebakje te eten. Alle avonden ging met een timer vanzelf het licht uit.

Mijn moeder heb ik een keer horen vloeken om de buurman toen hij de sering in het vuur van zijn precisie veel te kort had gesnoeid, maar voor de rest waren de buren aardige mensen. Tijdens de plechtigheid was de buurvrouw nog dunner. Er was zo weinig van haar over, dat het leek alsof ze met het oprollen van haar mouwen, zichzelf had weggestroopt.

Als ik ’s ochtends op weg ben naar m’n werk, loop ik tussen vastberaden mensen bij wie de damp uit hun koffiebekers hun gezicht verwarmt. Rijen sportschoenen drijven de dag aan en terwijl mensen aansluiten of afslaan, wordt in de koude morgen de zon achter de gebouwen omhoog getrokken.

Soms blijf ik een dag binnen om het dwingende ritme te negeren dat buiten de muren slaat, de opgetelde hartslag van zeven-en-een-half miljoen mensen. Ik luister dan naar mijn buren. Op mijn eigen tempo kan ik door het huis sloffen. In de vensterbank strekt een plant zijn bladeren, doet tai chi met het beetje zon dat door het raam naar binnenvalt. De vrouw van de nagelstudio leest een tijdschrift naast de ingemetselde telefoon en de buurman blijft onverstoorbaar de sering van mijn moeder snoeien door alle seizoenen heen.

Bernke Klein Zandvoort (1987) volgde de afdeling ‘Beeld & taal’ van  de  Gerrit Rietveld Academie. Zij debuteerde met gedichten in De Revisor. Voor De Revisor online schrijft zij vanuit Londen.

*

Op een namiddag zit ik op de boot die als pendeldienst van de westoever naar het oosten vaart, maar ook door toeristen wordt gebruikt. De stad trekt in een optelling van hoogtepunten voorbij. Op het schermpje van een camera zie ik de foto die mijn buurman van de Houses of Parliament maakt. De ondergaande zon wordt tussen de Big Ben en het naastliggende gebouw geklemd. De vrienden van de man maken dezelfde foto.

Jan Wolkers zei eens dat hij in de trein liever achteruit zat, omdat hij het uitzicht dan langer kon bekijken. Het maakt veel uit of je een beeld langzaam kleiner ziet worden tot het verdwijnt of dat het over afstand aan komt stormen. Een bomenrij die boom voor boom, nu nu nu voorbij komt zoeven, is een andere dan de rij die als een geheel van je weg beweegt. Ik vraag me af of de foto’s van het groepje vrienden daarvoor bedoeld zijn. Thuis zouden ze het uitzicht rustig kunnen terugkijken. Of zouden ze erachter komen dat het door de schermpjes van hun camera’s was geglipt?

Een paar weken geleden ging ik naar een tentoonstelling in het British Museum, samengesteld door de kunstenaar Grayson Perry. Twee jaar bracht hij door in het depot van het museum en koos uit alle tijden en bevolkingen zijn favoriete objecten. Deze objecten stonden samen met Perry’s eigen werk tentoongesteld: keramieke vazen waarop foto’s, verf en tekst onder een glanslaag zijn verenigd.

In de eerste vitrine na binnenkomst staat zo’n vaas. In een drukke collage van foto’s en schilderingen vertellen mensen waarom ze naar deze expositie zijn gekomen. In tekstballonnetjes zeggen ze dingen als ‘My friend liked it’ en ‘There was such a buzz about it on Twitter’.

De vaas heeft de titel You are here en wijst naar mijn voeten die voor de vitrine staan.

Facebook en Twitter doen dat ook. Ze wijzen de hele tijd naar wat er nu gebeurt. Het moet worden uitgesproken en gedeeld, om te kunnen bestaan. Als een schaduw zit het aan de deelnemer vast, alleen is het niet zoiets onbenaderbaars als de zon, maar de deelnemer zelf die de vorm ervan bepaalt.

Op de boot test ik Wolkers’ stelling zoals ik dat vaker doe, omdat ik nog steeds niet helemaal zeker ben van zijn gelijk. De Royal Festival Hall en het National Theatre kondigen zich als logge beesten op de oever aan. Als ik achteromkijk, worden met een krimpende St. Paul’s Cathedral de hoogteverschillen tussen de gebouwen kleiner, totdat ze vervlakken tot een maquette.

Op elk artefact dat Grayson Perry voor zijn tentoonstelling koos, is iets verhalends te lezen. In een stuk steen uit 200 v. Chr is de verdedigingsmuur rond een Chinese stad gekerfd, een Mesopotamisch kleiblok toont twee zoenende mensen, een middeleeuws insigne een strijdbare man op een paard. De objecten vertellen nu iets over vroeger, maar toen vertelden ze over hun eigen tijd. Nooit hadden de Grieken kunnen vermoeden dat we hun levens weer in elkaar zouden zetten met opgegraven potscherven.

Op de vazen vertellen sportende mannen, liefdesscènes en drinkgelagen over het dagelijks leven zoals er op Facebook wordt gekeuveld over een feest. Dit is de zon die ondergaat bij de Big Ben, dit is het concert dat ik heb bijgewoond. Dit waren de speerwerpers in het stadion.

Bernke Klein Zandvoort (1987) volgde de afdeling ‘Beeld & taal’ van  de  Gerrit Rietveld Academie. Zij debuteerde met gedichten in De Revisor. Voor De Revisor online schrijft zij vanuit Londen.

*

Oxford Street, de belangrijkste winkelstraat van Londen, is afgezet. Zonder auto’s is er meer ruimte voor winkelende voetgangers. Kleine orkesten spelen kerstliedjes. Het verkeer wordt in een bocht langs de dranghekken geleid, waarachter zo veel mensen lopen dat het lijkt alsof er niets beweegt. De afzetting wordt bewaakt door mannen in fluorescerende hesjes, die joviaal met elkaar lachen.

Ik was te laat voor een afspraak en moest me door de ontspannen winkelende menigte persen, toen ik vanuit de trapingang van een metro een klarinet hoorde. De muzikant was niet te zien. Toch had hij zichzelf en zijn muziek, die zich onder de straat over het plafond van de tunnel verplaatste om rond de schouders van gehaaste mensen neer te dalen, zichtbaar gemaakt.

Een straat is altijd heel veel straten, afhankelijk van het punt waarop je je bevindt. Maar het was in de dubbeldekkerbus dat ik me voor het eerst bewust werd van de lagen boven en onder de grond. Vanaf de bovenste verdieping van de bus trekt een andere stad voorbij. Buitenmuren worden bedekt door schotelantennes en roestige ventilatoren, op platte daken scharrelen kippen onder een hok van gaas. Ik wissel een blik met een man in een kantoor die van z’n bureau opkijkt. Ineens is het mogelijk om in de bouwputten te kijken, die als plotselinge open plekken in een bos, tussen de nauwsluitende gebouwen verschijnen. Nooit zag ik ze, want op de grond neem ik de schuttingen hoger dan mezelf, ongemerkt voor gevels aan.

In Nederland werd ik pas bepaald bij wat er boven of onder me gebeurde als ik een heipaal met geweld de grond in zag slaan. Nooit hoefde ik lang te zoeken naar een plek waar lucht en land elkaar zichtbaar raken. Er is altijd ergens ruimte, waardoor je gemakkelijk een overzichtsopname kan maken.
Hier is dat veel moeilijker. In het labyrint van hoge gebouwen is er altijd iets dat de uitgang blokkeert. Juist omdat alles zo hoog is, wordt de grond veel horizontaler. Elke stap die ik voor- of achteruit doe, is een verplaatsing op een vlakke lijn. Nooit gaat de lijn achteruit, hij stopt hoogstens even als ik ga slapen. De man die tussen de bureaus van z’n collega’s naar de kopieermachine loopt, verplaatst zich op dezelfde lijn, alleen een paar niveaus hoger. Alles is een spel van horizontalen en verticalen, Mondriaan had gelijk, er zijn geen diagonalen.

Vorig jaar was ik op zonvakantie in Portugal. Er waren bijna geen mensen op het kleine strandje, het was een doordeweekse dag. Met mijn oren onder water, lag ik plat op m’n rug in zee. De lucht was egaal blauw, het water lag stil om me heen. Na een tijdje moest ik overeind komen, misselijk omdat ik niet meer wist waar ik in de volgorde was – bodem, lichaam, lucht, water – een stapeling van horizontalen.

Omdat ook een dubbeldekker gaat vervelen, neem ik nu de fiets. Een van de beste ervaringen is het oversteken van de Thames via de Londen Bridge. Met een bocht wordt je vanuit het kluwen gebouwen de brug opgeduwd, waar de overkant zich al onheilspellend aankondigt. Aan beide kanten wordt de horizon herhaald in achter elkaar liggende bruggen. De wind raast over het water en trekt aan mijn fiets. Die paar minuten is het alsof ik even op een bouwterrein mag lopen, waar de zon zonder obstakels inslaat in plaats van voorzichtig door het bladerdak van gebouwen. Maar op een bouwterrein kun je niet blijven, het is een tussenfase. En terwijl de auto’s om de fietsers heen razen en ik mijn blik naar voren gericht probeer te houden, is de brug een vredig interbellum tussen twee stukken stad. Mondriaan had niet helemaal gelijk. Wind is diagonaal.

Bernke Klein Zandvoort (1987) volgde de afdeling ‘Beeld & taal’ van  de  Gerrit Rietveld Academie. Zij debuteerde met gedichten in De Revisor. Voor De Revisor online schrijft zij vanuit Londen.

*

Een vriendin gaat binnenkort trouwen in de kerk een paar straten van haar huis. Omdat ik te vroeg ben voor ons etentje, ga ik met haar en haar verloofde mee naar een afspraak met de vicar, de predikant, die naast de kerk woont. We steken het aangrenzende plein over. De kerk houdt zich gedeisd in het donker als een uil op een tak die roerloos zijn prooi volgt. De vicar blijkt een tengere vrouw van een jaar of vijftig met pretogen boven haar witte boord. In een bak licht staat ze in de deuropening omringd door kerstkransen, stapels papier en rommeltjes op de grond. Ze laat ons hartelijk binnen. Het is er warm en gezellig. Als ze op een kruk bij de geïmproviseerde kring komt zitten, schuift de split van haar rok omhoog tot ver over haar knie. Mijn vriendin en ik kijken elkaar in een reflex aan. Terwijl de vrouw doorpraat over formaliteiten rond de dienst, trekken haar handen de rok strak. Aan het eind van het gesprek vraagt ze of ik zondag meekom naar de dienst. ‘Het is een hele lieve groep mensen en het zal goed zijn voor je Engels,’ moedigt ze me aan. Ik kom in de verleiding, maar weet ook dat ik niet zal gaan.

Los van een paar stilzwijgende categorieën, — de afgestudeerde, de immigrant, de twintiger — hoor ik hier nog bijna nergens toe. Ik kan zelf m’n groepen kiezen. In een stad als deze, waar iedere dag een wisselende stroom mensen voor de deur langs loopt, lijkt die keuze belangrijker dan op een plek waar je je buren kent en kinderen vanzelfsprekend naar dezelfde basisschool brengt. Studentenfeestjes, de trombosevereniging, de stadstuinvrijwilligers en het hardrockforum, ineens begrijp ik het bestaan ervan. Een groep is je ruggengraat, die je het idee geeft dat je ‘s avonds niet alleen bent als je de deur van het slot draait.

Het ontvangen van de bibliotheekpas was mijn inauguratie in het groepsleven. Nadat de medewerker een verdraaide foto van me had gemaakt met een goedkope webcam, schoof hij het pasje over de desk naar me toe. ‘Welcome, you are now a member of the British Library,’ zei hij zonder intonatie. Ik was ontroerd, maar hij zag het gelukkig niet. Zijn hoofd was alweer naar het beeldscherm gedraaid. Hij zou het die dag nog heel vaak zeggen.

Tegenover metrostation New Cross Gate ligt een pub, waar hoog op de gevel in rode neonletters take courage staat. Elke keer als ik de metro uitstap, kruisen die twee woorden m’n blik. Ze hangen als een titel boven de straat.

Ik heb een baantje dus ik ben deel van de groep die ’s ochtends ergens heen gaat en ik heb mijn bibliotheeklidmaatschap, maar take courage was de eerste groep waar ik bij hoorde. Het is een stille groep, zo toegankelijk dat iedereen die er z’n oog op laat vallen, er automatisch toe behoort.

Ik verbond de neonletters eerst met de kunstacademie die om de hoek van het station ligt. Ik vond het een mooi kunstwerk, dat een mengsel van aanmoediging en geruststelling teweegbracht. Maar courage blijkt een biermerk, door Heineken beheerd. De twee woorden zijn een reclameslogan die rond de jaren vijftig met blauwe stenen in de gevels van de pubs werd gemetseld. De rode neonletters zijn een moderne vertaling hiervan.

In mijn winkelcentrum bidt elke zaterdagochtend voor openingstijd een groep jongeren hardop in een kring voor de pui van de McDonald’s. Ze houden elkaars handen vast en hebben hun ogen dicht. Een paar minuten lang bestaat de buitenwereld niet. Wat straten verderop bouwt op hetzelfde moment de biologische markt z’n kramen op. Twee meisjes met opgerolde yogamatjes op hun rug haasten zich langs de eerste bezoekers terwijl op station New Cross Gate elke vijf minuten een aantal mensen aankomt, waarvan er een of twee, hun blik gebonden aan take courage, wat langer op het platform blijven staan.