In het feuilleton ‘In het echt’ verkent Dorien de Wit gradaties van realiteit. Via surrogaatreizen op Google Street View, de glimlach van een deepfake en het bezoeken van een televisiedecor onderzoekt ze haar besef van tijd en plaats, beweegt ze tussen werkelijkheid en illusie, tast ze haar eigen grenzen af. Deze week aflevering 3: ‘Lens’.
*
Vaak vergeet ik mijn buitenkant. Als ik mijn ogen sluit, voel ik niet eens waar mijn lichaam eindigt. Behalve op de plekken waar ik iets aanraak: de ribbel van de f- en j-toets onder mijn vingertoppen, de stoel die tegen mijn zitbotten drukt, de rand van het koele tafelblad tegen mijn onderarmen. De stof van mijn coltrui raakt mijn hals waardoor ik voel waar mijn denkende hoofd aan de rest van mijn lichaam vastzit.
Ooit vond mijn linkerhand voor het eerst mijn rechtervoet, misschien zelfs nog voordat ik geboren was. Stap voor stap bewoon je als baby je lichaam. Later strek je op het juiste moment je hand uit om een bal te vangen, zet je stappen zonder te vallen. Na mijn kaakoperatie at ik maandenlang met een spiegeltje in mijn hand. Door de verplaatsing van mijn kaken (die maar een paar millimeter behelsde), wist een deel van mij niet waar het zich bevond. Lichaamsschema, noemt Merleau-Ponty dit, de eenheid van je lichaam ervaren zonder dat je daarbij hoeft na te denken.
Terwijl ik dit schrijf, dwaalt mijn blik naar een portret op mijn boekenplank: een gezicht waar een gat in zit. Van de vrouw in zwart-wit is alleen haar onderlip en kin te zien. Over haar gezicht ligt een ansichtkaart met het uitzicht vanuit een grot, door een poort van rotsen zie je blauwe lucht en een rechthoekje zee. Ik denk aan de witte zaal in het fotomuseum waar de tentoonstelling van John Stezaker te zien was, waar de gezichten met hun landschappen me op een fijne manier duizelden. In de museumwinkel kon ik bij de kaarten niet kiezen uit de reeks gezichten waarin een uitzicht lag.
Toen ik me eens verdiepte in de werking van het oog, hoe dit zintuig signalen doorgeeft aan je hersenen en het tot me doordrong dat de hele visuele werkelijkheid zich afspeelt in je hoofd, voelde ik mijn hersens breken. Het idee dat de hele wereld door een gaatje ter grootte van een luciferkop mijn hoofd binnentreedt, daarna vertaald wordt door mijn hersenen en naar buiten geprojecteerd wordt, duizelt me elke keer dat ik er bij stilsta. Er zal maar een hapering optreden in dit haarfijne systeem en je bent de weg kwijt. Je stapt naast de kade in plaats van langs de rand, ziet vertraagd een auto aankomen of loopt door een wereld die ondersteboven hangt. Stel dat je brein de schok die je lichaam bij elke stap maakt, niet meer dempt. Dat je gezichtsveld niet meer visueel wordt gladgestreken. Buiten je lichaam is een pulserende wereld waardoor je alleen nog vooruitkomt langs muren, relingen of kruipend.
Een paar dagen geleden stapte ik impulsief op de trein naar Den Bosch. Ik had haast, want bij toeval had ik op Facebook gezien dat het gebouw van de kunstacademie waar ik studeerde, werd gesloopt. Ik moest en zou het bijzondere pand, ooit gebouwd als typemachinefabriek, nog zien voordat het niet meer bestond. Het was niet alleen sentiment dat me met haast naar het gebouw dreef, ook beviel het idee me niet dat de volgende keer dat ik door mijn geboortestad zou lopen, de weg ineens zou zijn omgelegd, met compleet andere bebouwing en dat er nieuwe uitzichten zouden zijn, de oude voor altijd weg.
Wat wordt er afgebroken als een gebouw wordt afgebroken? Wat gaat er verloren en wat is het dat ik zo angstvallig wil bewaren? Bij de kunstacademie aangekomen, zie ik dat de voorgevel, een paar muren en een deel van de gang nog overeind staan. Ik maak een foto. Het lukt me om helemaal om het gebouw heen te lopen, al kom ik niet dichtbij doordat het met hekken is afgezet. De achterkant is al weg. Achter de voorgevel strekt zich een heuvelig landschap uit van stukken muur en tegels. Aan de hand van de sporen op de grond probeer ik de muren weer op te trekken. Wat was hier, de hout- en grafiekwerkplaats, of de keramiekoven? Hoe groot was het, waar zaten de ramen, waar kwam je binnen?
Het lukt me niet de brokstukken tot gebouw te denken. Kan het zijn dat wanneer een gebouw verdwijnt, ook de herinneringen aan de ruimtes vervagen? Zoals fragmenten van een foto, snippers waar teveel aan ontbreekt om ze weer aan elkaar te lijmen. Achter het hek onderdruk ik de drang om door de gang te lopen, een paar stappen in het verleden te zetten. Ik troost mezelf met de gedachte dat er van de onbereikbare gang toch al niet veel over is: een paar meter uitkomend in de open lucht. Kraaien scharrelen tussen het puin. Ik ben jaloers op die kraaien, zij kunnen alle stukjes gebouw nog aanraken. Misschien gebruiken ze fragmenten voor een nest.
Terwijl mijn trein vaart maakt op de brug over rivier De Dieze, zie ik het gebouw vervagen. Op elke foto dezelfde nevel, mijn vingerafdruk op de lens.
*
Dorien de Wit tekent, schrijft, maakt korte films en ontwerpt (audio)wandelingen. Na de kunstacademie in Den Bosch voltooide ze de master Fine Art aan het Sandberg Instituut in Amsterdam. Ze publiceerde poëzie, kort proza en essays in literaire en kunsttijdschriften zoals Hollands Maandblad, De Revisor, Liegend Konijn en Mister Motley. In 2017 won zij de Turing Gedichtenwedstrijd en in 2019 ontving ze de Hollands Maandblad Beurs (proza en poëzie). Haar debuutbundel eindig de dag nooit met een vraag verscheen in februari 2021 bij Uitgeverij De Arbeiderspers.