In Revisor #19 staat naast heel veel ander moois het eerste deel van het minifeuilleton ‘Blitzmädel’. Dit is deel 2.

*

Ons eerste avondmaal, afgelopen donderdag, bestond traditiegetrouw uit ingrediënten die we uit Nederland meenamen, in blauwe kratten in de auto van Leo. Hij zou samen met Ina koken, Charlotte en ik zouden het snijwerk doen en Sabor zou er als Technische Dienst voor zorgen dat alles het deed. Zoals ieder jaar zouden we tijdens het eten een toost uitbrengen, waarbij we allemaal een wens formuleerden voor het nieuwe schooljaar.
‘Het gasstel doet het niet,’ zei Sabor toen we de kratten van de auto naar de keuken hadden getild. ‘Gaskraantje vol open, geen gas.’

Ik dacht aan een moment kort daarvoor, die middag. We waren net aangekomen, de motoren van onze auto’s draaiden nog, er was bij de slagboom een mannetje op ons afgekomen. Wat je je voorstelt bij het woord ‘mannetje’: klein, vriendelijk, pretogen, slordige snor, overall. Toen ik hem door mijn geopende autoraam in het Duits begroette en onze reservering doorgaf, deed hij geen moeite meer om Engels te spreken.
Folgen Sie mir bitte,’ zei hij, ‘ich werde Ihnen Ihr Ferienhaus zeigen.’ Hij keek me lang en fel aan, en wierp toen een blik op de hanger aan de achteruitkijkspiegel: een klein, antracietkleurig helmpje aan een koordje. Pas toen ik ‘super, ich folge Ihnen’ had geantwoord, nog een beetje beduusd van zijn blik, liep hij naar voren en stapte in een klein vrachtwagentje. Er stond R.A.I.N.E.R. op het nummerbord en twee blaffende hondjes staken net met hun koppen uit de open bak. We reden achter hem aan over het hobbelige terrein en toen onze auto’s voor het huisje stonden wees hij zonder uit zijn wagen te stappen naar de voordeur, lachte, keerde om en scheurde het pad weer af naar beneden. De oren van de hondjes flapperden in de wind.
Ina keek heel moeilijk naar Sabor, toen heel moeilijk naar het gasstel en toen plots uitzinnig naar mij. ‘Dorothee kan dat mannetje in dat karretje weer even opzoeken!’ riep ze. ‘Jij met je goeie Deutsch, Dorothee! Hij helpt ons vást aan gas.’
 
Ik vond Rainer in een schuurtje achter de receptie. Ik klopte op de openstaande deur, hij kwam schichtig naar buiten. Zijn honden waren nergens te vinden. Ik zei iets over het fornuis, hoopte dat ‘Gasstelle’ het juiste woord was en keek hem verwachtingsvol aan. Hij bleef stil. Hij keek me zo lang stil aan dat ik ongemakkelijk werd.
‘Ik heb het helmpje gezien,’ zei hij uiteindelijk langzaam, in duidelijk, accentvrij Duits. Ik slikte. Weer was het een moment stil. ‘Ik heb het herkend.’
Om toch maar iets te zeggen mompelde ik: ‘Het beschermt me tegen ongelukken.’
‘Ongelukken,’ herhaalde hij, ‘ongelukken.’ Weer zei hij een tijdje niets. Ik kreeg het koud, dacht aan Sabor, het fornuis, en wilde net vragen of Rainer meekwam om ernaar te kijken toen hij weer iets zei: ‘Mijn vader had zo’n helm. Wehrmacht, Stahlhelm, M-40 mit getanztem Lüftungsloch. Hoe kom je aan dat miniatuur?’
Dit wilde ik niet. Die helm was van mij, waar bemoeide hij zich mee.
‘Zelf heb ik een uniform,’ zei hij. ‘Ik herken de helm. Ik herken de adelaar. Zelf heb ik een uniform.’ Ik staarde hem aan. Zijn ogen waren prachtig helder, maar deze man was een volslagen idioot. ‘Ik heb het uniform,’ zei hij weer. ‘Ik heb het bewaard. Ik heb het uniform bewaard.’
‘Welk uniform?’ vroeg ik zacht.
‘Het uniform van mijn vader. Hij was Hauptsturmführer.’
Er verzakte iets in mijn maag. ‘Wat?’ fluisterde ik.
‘Hauptsturmführer,’ zei Rainer, hij hijgde terwijl hij sprak, ‘hij is doodgeschoten. Dat denkt iedereen tenminste.’
Ik wist niets meer uit te brengen.
‘Hij is er nog, hij is er nog. Ik voel hem.’
Ik moet hier weg, dacht ik.
‘Hij was een nazi, een nazi,’ siste Rainer, hoewel er niemand in de buurt was die ons kon horen. ‘Een nazi, een nazi, een nazi!’

Pas bij het huisje merkte ik dat ik gerend had. Buiten adem liep ik naar de achterdeur, waar Sabor met terrasstoelen bezig was.
‘We hebben weer gas,’ zei hij blij. ‘Er bleek hier aan de zijkant nog een hoofdkraantje te zitten.’ Vanuit de keuken stond Ina met een paprika naar me te zwaaien. ‘Joehoe! Er kan gesneden gaan worden!’
Toen we met volle borden aan tafel zaten en het proostmoment was aangebroken, was het Ina die als eerste haar glas hief. ‘Ik wens een jaar waarin we als sectie nog dichter naar elkaar groeien,’ zei ze. ‘Dat we een warme familie mogen zijn.’
‘Ik wens een rustig jaar waarin ik mijn taken langzaam kan gaan afbouwen,’ zei Leo. Hij hoorde zijn pensioen al aan de horizon zingen. ‘Ik wens een supergoede geschiedenisdocent te worden,’ zei Charlotte, ‘en me nog meer te ontwikkelen op het gebied van klassenmanagement en vakdidactiek. En daarbij wens ik de vrouwen van onze geschiedenis een belangrijke rol te kunnen geven in ons curriculum. Er zijn bijvoorbeeld superveel vrouwelijke ontdekkingsreizigers geweest! Maar weten jullie er een te noemen?’
‘Ik wens een gezond jaar,’ zei Sabor alleen.
‘Dat we met de leerlingen naar Auschwitz kunnen,’ wenste ik, zoals ieder jaar. ‘Daar moeten die kinderen naartoe, anders begrijpen ze de wereld niet.’

Vrijdagochtend wilde ik een stuk wandelen over het vakantiepark, maar moest ik aan Sabor duidelijk zien te maken dat ik dat alleen wilde doen. ‘Ga je weer nadenken over je boek?’ vroeg hij.
‘Ja,’ loog ik.
‘Ik moet ook nadenken over jouw boek,’ zei hij. Hij rookte zijn derde sigaret. En toen met een lachje: ‘Echt.’
‘Ik moet bedenken waar het zwaartepunt komt te liggen,’ zei ik, ‘dat moet ik echt alleen doen.’
Sabor keek teleurgesteld. Ik wandelde het pad af, draaide me glimlachend naar hem om en liep toen direct naar de schuur van Rainer. Die was leeg. Na een flinke ronde over het terrein hoorde ik gekef, het kwam bij de fietsenstalling vandaan. Rainer stond gebogen over een fiets, zijn twee hondjes stonden als cheerleaders aan weerszijden van hun baas, ze kwispelden met hun hele achterlijven.
Guten Morgen Rainer,’ zei ik.
Guten Morgen Dorothee,’ zei hij. Ik vroeg me af hoe hij mijn voornaam wist. ‘Kom binnen.’ Hij loodste me door de stalling, naar achteren, naar een hok. Mijn borst bonkte weer maar toch voelde het logisch wat ik deed. Elke stap die je zet, elk woord dat je zegt, moet een primaire bron benaderen of verklaren, had een hoogleraar me eens verteld. Dorothee benadert een primaire bron, bonkte het, eindelijk benadert Dorothee eens een primaire bron.
Hij klikte het licht aan. Het eerste wat ik zag was het kostuum. Het hing aan de achterwand, tussen een geweer en een verrekijker. De dubbele S op de boord viel me direct op, net als de speld met het zwarte kruis.
‘Hij leeft nog, hij is hier,’ zei hij zacht. ‘Ich spüre das.’ ‘Setz dich.’ Ik ging zitten op het krukje dat hij aanwees. Zelf bleef hij staan. Tegen de wand, naast het uniform, stonden twee grote kasten. Naast de kasten, ik zag het ineens maar ik schrok er niet van, ook dit leek logisch, stonden nog meer wapens. Oude mitrailleurs, donker staal.
‘Uw vader was… Hauptsturmführer?’ Mijn stem was zacht maar zakelijk, zo klinkt hij altijd. Rainer knikte, liep naar de muur, haalde het uniform van de haken. Hij bleef er stil mee in zijn handen staan en wreef over de ronde, zilveren knopen. Ik vroeg hoe zijn vader heette maar hij gaf geen antwoord. Welke werkzaamheden hij uitvoerde, geen antwoord. Of hij hier gewoond had, stilte. Rainer aaide de stof en keek voor zich uit.
‘Er zijn mensen die historische gebeurtenissen naspelen. Gekleed in kostuum. Doet u dat misschien?’
Hij keek me strak aan maar bleef stil.
Re-enactment heet het, doet u dat? Met anderen?’
Sag mal, soll das jetzt ein Verhör werden oder wie?’ Hij klonk ineens boos.
Nein, nein,’ zei ik. Daarna zei ik een hele poos niets. Rainer ook niet. Ik hoorde krekels, het begin van de dag, mensen die hun ontbijtafwasje deden.
‘De oorlog is helemaal niet afgelopen,’ zei hij zachtjes. ‘Dat denkt iedereen, maar dat is niet zo. En nu zit mijn vader hier, ondergedoken. In zijn ondergoed, want zijn uniform hebben ze afgepakt. De Scheißidioten.’

In Revisor #19 staat naast heel veel ander moois het eerste deel van het minifeuilleton ‘Blitzmädel’. Lees het vervolg de komende weken op Revisor.nl.

*

Een man ontmoeten zou natuurlijk niet het doel van deze avondwandeling moeten zijn. Ik ben hier met de groep, de sectie, dat weet ik heus, ik kan dit zelfs werk noemen. Maar als ik Rainer zie, heb ik mijn excuus klaar: even plassen.

Toen ik net mijn hand op mijn blaas legde vroeg Charlotte al of ik misschien moest, dus het zal niet uit de lucht komen vallen. Dorothee gaat even achter een boom jongens, we lopen verder, die haalt ons wel weer in. Ik zal me omdraaien, de boswal op klimmen, met een zacht sprongetje in de bladeren landen en naar hem toe marcheren. Hij zal het uniform dragen, wunderbar.
Charlotte heeft dikke takken onder haar armen, om de paar stappen houdt ze halt om er een nieuwe bij te proppen. Achter haar wandelen Ina en Sabor met middelgrote. Sabors ademhaling klinkt als de trappomp van een luchtbed. Ik treuzel achteraan met twee stammetjes. Naast me loopt Leo, die bezig is een vlog voor zijn kleinkinderen op te nemen. ‘Duitsland, zaterdagavond, 22 augustus,’ zegt hij terwijl hij met zijn camera van links naar rechts zwiept, ‘verlaten bos. Wilde leraren, bevrijd van hun leerlingen maar aan de vooravond van een nieuw jaar gevangenschap.’
Het laatste zonlicht schijnt in dunne plakken tussen de bomen door. De grond is heuvelig en vochtig, de Oostzee hoorbaar, een ingedikt ruisen ergens, het vakantiepark is net niet meer in zicht. Er zijn de afgelopen jaren nieuwe huisjes gebouwd, de recreatiehal is uitgebreid met paintballmogelijkheden, het restaurant heeft een serre gekregen, op het kampeergedeelte zijn nu ook volledig ingerichte tenten te huur. Maar dit bos ligt al decennia in coma. Ergens ver weg klinkt geblaf, mijn hartslag versnelt. Charlotte draait zich om en wijst naar mijn handen. ‘Die zijn te dik, Dorothee. We willen een vuur maken, geen vlot bouwen.’

Charlotte is nieuw in onze sectie. Ze is afgestudeerd op de rol van de vrouw op VOC-schepen. ‘Vrouwen konden officieel niet in dienst zijn van de VOC,’ vertelde ze ons een keer tijdens een vergadering, ‘en toch voeren ze soms mee. Veel van hen werden pas in Indië ontmaskerd, bleken er ineens tieten onder die mannenblouse te zitten. Officieel protocol was dat ze dan op een schip terug naar Nederland werden gezet en daar werden veroordeeld. Maar veel vrouwen haalden de overtocht niet. Die werden voor vertrek stiekem als slaaf verhandeld of doodgeslagen en achtergelaten. Kennen jullie het liedje Daar was laatst een meisje loos? Dat liedje sláát ergens op. Zo gaaf!’
Het is de eerste keer dat Charlotte mee is op de Rügenweek. Ze verheugt zich op alles. Misschien is dat wat me het onzekerst maakt als ik met jonge mensen ben, hun vaardigheid de wereld zo vergenoegd tegemoet te treden.

Sabor is populair ondanks zijn extreem dikke lijf. Leerlingen vinden hem een toffe gast, hij kan met ze meelachen en hij kan ze laten zien dat ze dom bezig zijn. Hij zegt dan niet: jullie zijn dom bezig, hij trekt zijn wenkbrauwen op en draait ze de rug toe. Alleen dat. Aandacht van Sabor moet je verdienen, zo werkt het. Ik heb kinderen zien huilen omdat Sabor ze negeerde. Massa’s leerlingen die vanwege hem geschiedenis kiezen. Zelf trek ik ook het liefst op met Sabor, we delen de Tweede Wereldoorlog. Hij zit aan de verzetskant, deed onderzoek naar de rol van Hannie Schaft in de Velser Aff aire. Ik heb meer met nazi’s. Het is al even geleden, maar voor mijn scriptie over de rol van Himmler in het Madagaskarplan, het plan om alle Joden uit Europa naar Madagaskar te deporteren en zo een soort supergetto te vormen, kreeg ik een negenenhalf. Sabor is geloof ik de enige die dat weet. ‘We staan aan andere uitersten van de strijd,’ zei hij, ‘maar we schenken uit dezelfde fles.’

Ik zet mijn stammen neer, pak een takje en loop door. Tussen de bomen is het graanveld te zien, Ina heeft het ook ontdekt. ‘Lieve mensen kijk nou,’ gilt ze. ‘De zee is van goud!’ Door Ina twijfelde ik over deze baan. Leerlingen gillen omdat ze stiekem bang zijn alleen te worden gelaten, Ina veroordeelt dat soort gillen – al gillend. Deze sectieweek in de laatste week van de zomervakantie is haar project. Ze heeft het over ‘mijn Rügen’ en ‘ik ben zo blij dat ik hier nog steeds geld voor weet los te peuteren’. Ina weet ook dat Leo het sectiehoofd is en dat Leo ervoor zorgt dat er geld is. Maar Leo weet op zijn beurt dat zij dit project nodig heeft, dat zij in feite al alleen gelaten is, dat ze alleen ons nog heeft.

Het geblaf is nu dichterbij. Ik draai mijn hoofd naar het geluid, het klinkt jackrussellachtig. Fabelhaft. ‘We moeten doorlopen als we het vuur nog bij daglicht willen maken,’ zegt Charlotte.
‘Vuur in duisternis is toch een prima concept?’ zegt Leo.
‘Gaat-ie Dorotheetje?’ vraagt Sabor, die naast me is komen lopen. ‘Je bent wat stil.’
‘Last van mijn blaas,’ zeg ik, ‘heb ik vaker.’
‘Ik heb last van mijn longen,’ zegt Sabor. ‘Zo’n wandeling is me toch net te heftig.’ Hij legt zijn hand op zijn borst en glimlacht naar me. Ik houd er niet van om te liegen. Het keff en van de jack russells is nu heel dichtbij. Ik blijf stilstaan en kijk naar Sabors te grote, zwarte overhemd. De zweetplekken, het gehijg. Hij gunt me dit, denk ik, hij gunt me dit vast.
‘Ik moet plassen,’ zeg ik, ‘lopen jullie maar terug. Dan kom ik zo.’
‘Ik wacht even op je,’ zegt Sabor. Hij laat het hout een eindje zakken.
‘Ach nee joh, ga vast. Het is mijn blaas. Het doet een beetje pijn en dan duurt het wat langer. Vrouw-op-middelbare-leeftijd-probleem.’ Ik lach, Sabor lacht. ‘Verdwaal niet,’ zegt hij.
Als ze om de bocht zijn verdwenen – lange silhouetten met vreemde uitsteeksels – draai ik me om. Daar is het eerste hondje, en ook het andere. En dan zie ik Rainer, hij draagt het uniform, met pet en SS-insignes en al.

Wordt vervolgd.

Feuilleton, de finish! In aflevering I ontmoetten we Lisa, Louise en Aaron en Louises Glock, in II lazen we over pistolen in de eerste akte, in III geeft Lisa’s moeder haar mening, in IV strijden plot en een briljant idee en een eigen wil met elkaar, in V vertelt Aaron zijn dunne kakverhaal en verschijnt Marguerite Duras. In VI schrapt Lisa, en wordt het zwart. In VII zet Lisa haar Glock in haar mond – en schiet. In VIII verlaat Aaron het pand en gaat Louise in Lisa’s bed liggen. In IX spreekt Lisa Doeschka Meijsing aan. Dit is X, het einde, waarin Lisa’s personage terugschrijft, en nog een extra laag fictie erbij essayeert.

*

Lieve Lisa,

Weet je nog dat er vroeger krokodillen onder je bed woonden en je echt niet onder de lakens vandaan kon komen in de ochtend, omdat ze je zouden grijpen? Dat er een man in de badkamer achter het muurtje stond, dat hij bozig was en in een zwarte jas gehuld – je kijkt nog altijd of hij daar staat. En herinner je je Josefien nog, die altijd met je mee ging? Naar de dokter, naar de peuteropvang, naar oma op zondag, die urenlang goudbruine kippenbouten in de pan liet sudderen, die jou de woordzoekers liet oplossen. Weet je nog dat Josefien meedeed, dat ze sneller was dan jij met het vinden van de schuin geplaatste, achterstevoren gespelde woorden?

Was dat verbeelding, denk je? Of was dat gewoon de realiteit? Ik bedoel, vermengt het imaginaire zich niet steeds met de werkelijkheid? Reality and the imagination are intertwined, they are very similar, zei je steeds. Ik vroeg me af wat ik met die zin moest doen, omdat ik je woorden maar niet kwijt leek te raken. Toen ik op een woensdagmiddag mijn nieuwe verzekeringspapieren en adresgegevens uit mijn postbus viste, stond Dorothee naast me en wist plotseling ik waar onze ontmoeting goed voor was. Het zit zo, Dorothee geeft haar verbeelding aan anderen, begrijp je? Daar, bij de postbussen vertelde ze me over de brieven die ze schrijft aan gevangenen. Aan hoe ze voor elke gevangene probeert een andere, imaginaire wereld te scheppen, die gewoon aanwezig kan zijn als je er in mee gaat. Ik vroeg haar wanneer ze was begonnen met het schrijven van deze brieven.

Toen ik een kind was, antwoordde ze.
Ze woonde aan de verkeerde kant van het spoor, legde ze me uit. Een voor een zag ze haar oudere broers en zussen in de gevangenis verdwijnen. Het was te duur om met de bus op bezoek te gaan, er was geen auto en lopen was te ver. Dus schreef ze brieven, met daarin een gigantisch opgetekende wereld, eindeloos groot, net buiten de celdeuren. Een wereld als een komedie, met op eenhoorns rondrijdende bewakers, met oneindig groene velden buiten de omheiningen, waar iedereen samen werkte, waar de verschillen al waren vervaagd. Met helden die in die tijd nooit helden waren, helden die op alle plekken aan de bar mochten zitten, die niet bij een speciaal kraantje water moesten drinken, die overal welkom waren.

Ze is nooit meer gestopt met het schrijven van zulke brieven.
Dorothee is met de tijd mee bewogen, ouder geworden, maar ze is ergens ook stil blijven staan. En dan niet stil op een manier waarvan je zegt: die vrouw durft niet naar het heden te kijken. Nee, ik denk dat Dorothee iets heeft bewaard wat zovelen verliezen of per ongeluk kwijtraken: fantasie. Ze beschikt over het lef om fantastisch te denken. Zij biedt zichzelf de mogelijkheid om een nieuw perspectief te kiezen, de ruimte waarin je bent aan te vullen, te kleuren met extra verhalen. En zij houdt die verhalen niet voor zichzelf, maar geeft ze aan anderen en vraagt hen hetzelfde te doen.

De wereld bestaat uit zoveel lagen als je zelf wilt waarnemen, zegt ze steeds als ik haar zie. Ik ga elke week twee keer bij haar op de koffie, we blijken bij elkaar om de hoek te wonen en haar huis is een soort tijdscapsule waar je doorheen kan reizen: ze draait oude Billie Holiday-platen, belt nog met een telefoon met een draaischijf maar heeft ook een met strasstenen ingelegd mobieltje met whatsapp en ze heeft een kast vol Roald Dahl-boeken. Je zou het geweldig vinden hier. Ik zit nu aan haar keukentafel &ndash ik heb over je verteld, ze geloofde bijna haar oren niet &ndash en sluit hierbij mijn brief aan je af.

Mocht je eens in de buurt zijn, kom dan langs, Dorothee kijkt nu al erg uit naar je komst. Je weet waar het is.

Alle liefs,

Louise

Feuilleton! In aflevering I ontmoetten we Lisa, Louise en Aaron en Louises Glock, in II lazen we over pistolen in de eerste akte, in III geeft Lisa’s moeder haar mening, in IV strijden plot en een briljant idee en een eigen wil met elkaar, in V vertelt Aaron zijn dunne kakverhaal en verschijnt Marguerite Duras. In VI schrapt Lisa, en wordt het zwart. In VII zet Lisa haar Glock in haar mond – en schiet. In VIII verlaat Aaron het pand en gaat Louise in Lisa’s bed liggen. Dit is IX, waarin Lisa Doeschka Meijsing aanspreekt over apen, verbeelding, de illusies van personages.

*

Over die nieuwe omstandigheid gesproken, Doeschka – mag ik je zo noemen? Of moet ik mevrouw Meijsing zeggen? In ieder geval, ik kan je essays lezen in Hoe verliefd is de lezer, maar toch wil ik je vragen: wat willen we veroorzaken? Met ons schrijven, bedoel ik.

Sinds jij erover hebt geschreven, zie ik hem zitten, die aap in die bus. Jij schreef dat op, liet het dier de ruit likken en het dier bestond, de situatie bestond, de verbeelding manifesteerde zichzelf op papier. Waar blijft die aap, die ergens in een schrift in een doos in een opslagruimte ligt? Moet die bus niet eens ergens naartoe?
Voor mij blijft de aap anders voor altijd in de bus zitten, achter dat raam. Ik wil hem eruit halen, hem of haar. Ik wil je schrift binnenbreken met veel stampei, met moeilijke capriolen en literaire constructies, ik wil me tussen de lijnen van het papier door wurmen. Ik wil het hier van mijn wereld naar het daar van jouw schrift toe trekken, of andersom. Ik wil het samenvoegen, de werkelijkheid samen laten komen met de aap in de bus die alleen dankzij jouw handschrift bestaat.
Die bus moet door mijn straat rijden en de aap zal uitstappen. Dit doet de aap, terwijl iets verderop die jongen met die capuchon op zijn kop – de jongen die eerder aan een lachgasballon zat te lurken in een auto voor mijn deur – nu een auto in de fik steekt, omdat hij zich verveelt. Ik wil dat hij heel even opkijkt en de aap voorbij ziet lopen. Als hij thuis komt, vertelt hij niets over de uitgebrande auto, maar begint hij wel over die aap. Hij klampt zijn moeder aan, die in de keuken iets met veel groenten staat te koken en begint over het dier, over hoe het over straat liep en met zijn lange armen over de stoep sleepte.

De realiteit en de verbeelding zijn met elkaar verweven, ze lijken erg op elkaar. Met elk woord dat zich verbindt aan Louise breid ik mijn afspraak met haar uit. De afspraak dat ze steeds meer bestaat, dat ze hoort – en dan bedoel ik misschien wel zoiets als de Engelse woorden to belong, iets waar ik even geen Nederlands equivalent voor kan vinden -, dat ze zich manifesteert in de wereld, als iemand over haar leest. Het is zoals je schrijft: literatuur schept een illusie waar men bedrogen maar gelouterd uit komt.
Maar Doeschka, hoe zit dat andersom, hoe zit het met de illusies die ik voor Louise en Aaron gemaakt heb? Die ik herschapen heb, omgevormd, veranderd, aangevuld, gewist?
Doeschka, ik heb geen idee waar Aaron zich bevindt, maar jij weet dat dat niet waar is, dat heb ik ook maar bedacht. Ik heb gewoon geen zin meer om iets voor hem te bedenken. Hij is zijn rol verloren, als spiegel voor iets anders: hij had het evenbeeld van onze verveelde, lafhartige, uit-en-uitvermaakte maatschappij moeten zijn. En hoe zeer hij het ook had gewild, hij was nooit neergeschoten door Louise, want dan wint hij, dan wint de maatschappij &ndash en niet de spiegel. En Louise denkt dat ze al eens iemand dood heeft zien gaan, namelijk haar vader, en daarna nog die twee jongens die ze wel moest neerknallen om zelf te overleven, en nu ben ik ook nog eens de pijp uit gegaan, recht voor haar ogen. Wat kan ik haar nog bieden, wat heb ik haar aangedaan behalve een hele hoop onnodige, clich&eacute matige dramatiek?

Doeschka, nog &eacute &eacute n vraag. In Hoe verliefd is de lezer schrijf je ook: dat je wilt dat de wereld van het boek in jouw handen een gevecht met jou, de lezer, aangaat waarin jij langzaam maar zeker het onderspit delft. Waarin ik overwonnen word, schrijf je, weggevoerd naar gebieden waarvan ik het bestaan niet vermoed had. Wat als dat nou andersom gebeurt? Een werk zich binnenstebuiten keert? Wat als Louise nooit meer uit mijn schrijfkamer vertrekt? Het verhaal had, na mijn radicale keuze het plot niet te laten plaatsvinden, nog potentie, dacht ik, maar ik denk dat Louise zich liever weer in de tunnel bevindt en Aaron doodknalt. Zo, hop, zonder na te denken. Zodat ze door kan, of, moet ik haar iets anders bieden? Wat denk jij?

Feuilleton! In aflevering I ontmoetten we Lisa, Louise en Aaron en Louises Glock, in II lazen we over pistolen in de eerste akte, in III geeft Lisa’s moeder haar mening, in IV strijden plot en een briljant idee en een eigen wil met elkaar, in V vertelt Aaron zijn dunne kakverhaal en verschijnt Marguerite Duras. In VI schrapt Lisa, en wordt het zwart. In VII  zet Lisa haar Glock in haar mond – en schiet. Dit is VIII, waarin Aaron het pand verlaat en Louise in Lisa’s bed gaat liggen.

*

Mina, hoe ziet Teheran eruit als een regisseur je niet door een canvas dirigeert, maar jij zelf het beeld stuurt? Mina, wat zie je als je door jouw Teheran loopt, als jong meisje. Als je moeder gewoon thuis is, als zij niet het doel van je verhaal is, als het nergens naartoe hoeft te gaan? Als jij geen gebroken arm nodig hebt om iets te laten zien. Mina, hoe vond je het dat de regisseur van tevoren bepaalde dat jij het fictieve verhaal moest doorbreken om het te laten lijken op een documentaire?

Louise slaat haar handen voor haar gezicht. Ze kijkt naar de tien briefjes waar stukjes hersenen en klodders bloed op zitten, dan naar mijn lichaam, dat half over mijn schrijftafel en half over de stoel hangt. Ze trekt aan mijn bovenarmen.
Hé, roept ze, hé, dit kan je toch niet zomaar doen.
Of ze nu wil of niet, ze moet aan haar vader denken, de aarde, het bos. Aaron moet aan zijn vader denken, de aarde, het bos.
With a gun barrel between your teeth, you speak only in vowels, zegt hij. Hij staat nog steeds in de hoek, ademt rustig.
Wat?
Chuck Palahniuk, op dat briefje, de derde van links, zie je?
Hij stapt naar voren, buigt zich over mijn lichaam heen, veegt zijn vinger door het bloed, kijkt even naar het rood dat opdroogt op zijn huid, en dan naar Louise.
Ik ga maar.
Dus je wilt niet nog?
Wat nog?
Dit afmaken?
Dat jij mij moet afmaken, bedoel je?
Ja.
Lijkt me niet. Anders had je het trouwens al lang gedaan. Je gaat me toch niet vertellen dat zij nou echt de lakens uitdeelde? Kijk naar haar.
Hij pakt mijn rechterhand vast, beweegt hem even heen en weer door de lucht en laat dan los. In een gekke hoek en met een scheurend geluid schiet mijn arm terug om de stoelleuning. Aaron loopt mijn schrijfkamer uit, de gang door, de woonkamer in, het halletje door, de voordeur uit. Louise zinkt neer op mijn bed, gaat liggen, kijkt naar het plafond, voelt aan mijn kussens, gaat weer overeind zitten. Mijn lichaam is verdwenen. Het bloed is weg. Ik ben er nog. Ik ben er nog. Aaron slaat de hoek om aan het einde van mijn straat. Bij een andere Volkswagen met draaiende motor houdt hij stil en tikt hij op het raampje.
Gasten, hebben jullie ook wat voor mij?

Louise ligt uitgespreid over mijn bed. Ze inspecteert haar ranke handen, haar gespierde bovenarmen. Ze kijkt naar de stapel boeken naast mijn bed: Zadie Smith, Paul Auster, een biografie over Nobelprijswinnaar Erik Kandel, de verzamelde essays van Doeschka Meijsing. Ze gaat onder de dekens liggen en trekt eze tot over haar hoofd over zich heen. Ik laat haar tegen het laken praten. Haar adem maakt de stof warm en klam.

De verbeelding en de werkelijkheid lopen de hele tijd in elkaar over, zegt Louise, en sommige mensen willen het verschil ertussen kunnen zien. Hoe snel kan je een verhaal opbouwen en weer uit elkaar trekken? Hoe is het als je dertig aardbeien en drie bananen in een blender zonder deksel stopt, die aanzet en een compleet nieuw kleurenpalet op de muren van je keuken cre&euml ert, tot je de stekker eruit trekt? Wat is dat, wat blijft er over? Wat haal je weg met een doekje? Hoe lang kijk je naar de nieuwe situatie die er is ontstaan?

Feuilleton! In aflevering I ontmoetten we Lisa, Louise en Aaron en Louises Glock, in II lazen we over pistolen in de eerste akte, in III geeft Lisa’s moeder haar mening, in IV strijden plot en een briljant idee en een eigen wil met elkaar, in V vertelt Aaron zijn dunne kakverhaal en verschijnt Marguerite Duras. In VI schrapt Lisa schrapt, en wordt het zwart. Dit is VII, waarin we in Lisa’s kamer zijn en denken over de kamer in haar Glock. Lisa Weeda’s feuilleton-annex-essay wordt gespiegeld in de tumblr Spiegelfeuilleton.

*

Aaron trekt mijn luxaflex omhoog en kijkt naar buiten. Er staat een Volkswagen Golf op de stoep. In de auto brandt het dashboardlampje, in het zwakke licht zitten twee jonge jongens elk aan hun eigen lachgasballon te zuigen. De jongen achter het stuur aan een witte, die de bijrijdersstoel aan een blauwe. Ze hebben hun capuchons tot over hun ogen getrokken, ademen in en uit. De ballonnen worden klein en groot, klein en groot.
Als ik Louises verhaal overneem, hoe vertel ik dat dan het beste, vraagt hij.

Ik vind het verschrikkelijk dat hij er nog is, hier in mijn werkelijkheid. Ik vind het verschrikkelijk dat Louise er nog is. Alhoewel, ik heb liever Louise hier, dan Aaron. Met haar kan het nog ergens heen in het leven, daar valt nog een mouw aan te passen, iets op te verzinnen. Een begin te maken.

Buiten laat de jongen in de bijrijdersstoel zich langzaam achterover zakken. Zijn vriend geeft gas. Met een slip en een piepend geluid rijdt de auto de straat uit.
Ik trek Louise zacht omhoog aan de kraag van haar jas, duw haar opzij, ga op mijn stoel zitten en open de onderste lade van mijn bureau. Onder mijn iPhoneverpakkingen, kabels, enveloppen, schriften, brieven en foto’s haal ik een pistool vandaan. Ik denk aan Mina, aan Alejandro Zambra, aan Marguerite Dumas en aan Doeschka Meijsing, aan wat zij in haar essay ‘Herlezen’ schrijft over de eerste keer dat ze de woorden ‘de aap in de bus’ op papier schreef. Ik open het magazijn en tel zeventien patronen.

De plek waar de eerstvolgende kogel die uit de loop komt zich bevindt, zeg ik, heet de kamer, of de ruimte. Vreemd, vinden jullie niet? Alsof het een plek is waar de kogel daadwerkelijk moet wachten. Een plek die je in kan richten, waar je de muren van kan verven, of slopen. Een patroon kan daar lang of kort verblijven.
Aaron draait zich om en kijkt naar het pistool in mijn handen. Hij beweegt opeens niet meer onhandig of grotesk, maar schuift langzaam achteruit en drukt zijn lichaam zo ver mogelijk in de hoek van mijn kamer tussen het raam en de deur naar het washok. Ik beweeg mijn hand op en neer, weeg het pistool in mijn handpalm, voel het koude ijzer tegen mijn huid drukken. Met de wijsvinger van mijn andere hand wrijf ik over de loop, de kolf, de trekker.

Weten jullie trouwens dat dit ding herlaadt in een tiende van een seconde? Een kolibrie slaat tachtig keer per seconde met zijn vleugels, oké, maar dit is ook best snel, toch?
Ik hef het pistool tussen mijn handen, knijp mijn linker oog dicht, druk mijn rechterwang tegen mijn rechterbovenarm en richt op Louise, die achteruit stuift, probeert naar haar eigen pistool te grijpen en ontdekt dat het verdwenen is.
Geeft niks, Louise, zeg ik, je bent er al, het maakt geen verschil als ik schiet. Het is zoals Doeschka Meijsing schreef in ‘Herlezen’: Jan, aap, Piet, bus. Een aap, een aap, een aap in de bus. Ik schreef, moeizaam, maar ik schreef en daardoor, door niets anders, zat er die aap in die bus. Al zal het einde der tijden aanbreken, die aap zal in die bus zitten.

Ik draai de Glock weg van Louise, kijk naar de grond, naar buiten, naar de briefjes aan mijn muur.

Jij en Aaron, zeg ik, jullie blijven toch wel.
Ik open mijn mond, leg de loop tussen mijn tanden, voel hoe een koude pijnscheut door mijn tanden schiet en haal de trekker over.

Feuilleton! In aflevering I ontmoetten we Lisa, Louise en Aaron en Louises Glock, in II lazen we over pistolen in de eerste akte, in III geeft Lisa’s moeder haar mening, in IV strijden plot en een briljant idee en een eigen wil met elkaar, in V vertelt Aaron zijn dunne kakverhaal en verschijnt Marguerite Duras. Dit is VI, waarin Lisa schrapt, Louise en Aaron kiezen wat behouden moet blijven, en het zwart wordt – en een invuloefening. Lisa Weeda’s feuilleton-annex-essay wordt gespiegeld in de tumblr Spiegelfeuilleton.

*

Op Louise, Aaron en mij na is de tunnel leeg. De geluiden verdwijnen. Alles valt stil, alsof iemand de stop uit deze fictieve situatie getrokken heeft. Er klinkt geen geroezemoes en geschuifel verderop in de tunnel. Buiten waait het niet, het water is een gladde, onbeweeglijke spiegel geworden.
Kennen jullie Alejandro Zambra, vraag ik. Louise schudt haar hoofd.

Hij schreef het boek Begrijpend Lezenzeg ik.
Het woestijnzand verdwijnt.
Het is een opgaveboek met meerkeuzevragen. Je leest eerst een deel van het verhaal dat hij schrijft en vervolgens vraagt hij je te selecteren wat wel en niet moet blijven in de tekst, of om woorden in te vullen op lege plekken.Opdracht vier gaat zo: ‘Schrap de overbodige zin of zinnen. Geef van opgave 55 tot opgave 66 aan welke zin of paragraaf geschrapt kan worden, omdat hij geen informatie toevoegt of omdat hij niet gerelateerd is aan de rest van de tekst.’ Louise, wat uit dit verhaal moet ik voor je bewaren?
Het moment waarop ik het pakketje uit de postbus haal.
Het pakket met instructies en de uitnodiging van Aaron?
Nou, vooral dat zij daar dan is. Die nette oude dame die correspondeert met gevangenen uit de vrouwengevangenis. Haar verhaal, dat wil ik bewaren.
Haar verhaal?
Ja, dat ze schrijft aan die gevangenen. Ik kon dat helemaal voor me zien, toen ik naast haar stond voor al die postbussen. Hoe ze thuiskomt, aan de keukentafel gaat zitten met maar één lamp aan in het hele huis. Op de achtergrond een langspeelplaat van Billie Holiday. Een dampende kop koffie naast zich. En dat ze dan honderduit vertelt en vragen stelt aan vrouwen die elke dag maar zes vierkante meter om te bewegen hebben, maar een heel hoofd vol gebeurtenissen en herinneringen bezitten. En met die vrouwen gaat ze op zoek naar overeenkomsten en tegenstellingen tussen hun levens
Je bedoelt, dat je je voorstellingsvermogen wenst? vraag ik.
Misschien ja, misschien dat.

De tunnel verdwijnt. Even zijn we stil, kijken we om ons heen.
Het matras nog, zegt Aaron, en de deken.

Het matras en de deken verdwijnen. De ruimte is wit. Of nee, helemaal zwart. Of – wat je wilt, wat je je voor kunt stellen. Ik raad je aan je iets voor te stellen, de grenzen van je verbeeldingsvermogen eens op te zoeken. En ja, nu heb ik het tegen jou, lezer. Ik ga heel even meta, maar dat is zo weer voorbij.
Ik hoef geen dode vader, zegt Louise.
Ik wil dat verhaal wel hebben, antwoordt Aaron, het is zo ongelooflijk, dat jij die jongens neerschoot voordat ze jou neerknalden. Dat je nog zo kon handelen, zelfs toen je vader recht voor je lag te sterven. Ik wil jouw overlevingsdrang hebben.
Dat kan ook zonder dode vader hoor, dan is het allemaal wat minder cliché, zeg ik, ik had dat verhaal nooit moeten bedenken. Verschrikkelijk lelijk. Ik had jullie überhaupt niet moeten schrijven, optekenen, wat dit ook is. Dit had een essay-serie moeten worden.
We springen van zwart naar wit of van wit naar zwart of van wat er ook in de lezer opkwam naar mijn schrijfkamer. Een kleine kamer. Een kledingrek, een bed, één kast met elk vak tot de nok toe volgepropt met boeken, rondslingerende sneakers en mijn schrijftafel. Boven de schrijftafel, aan de muur, hangen tien witte vierkante briefjes. Op vier van de tien briefjes staan de namen Aaron en Louise, op de andere zes aantekeningen. Allemaal dingen die geen onderdeel van het verhaal zijn geworden. Louise kijkt mijn kamer rond en schuift de stoel van mijn bureau naar voren en naar achteren, gaat er op zitten, kijkt nog eens naar de briefjes.
Ik lijk wel een invuloefening, zegt ze.

Feuilleton! In aflevering I ontmoetten we Lisa, Louise en Aaron en Louises Glock, in II lazen we over pistolen in de eerste akte, in III geeft Lisa’s moeder haar mening, in IV strijden plot en een briljant idee en een eigen wil met elkaar. Dit is V. Waarin Aaron zijn dunne kakverhaal vertelt en hoe taal en beeld zich tot elkaar verhouden en Lisa het over een andere boeg gooit. Lisa Weeda’s feuilleton-annex-essay wordt gespiegeld in de tumblr Spiegelfeuilleton.

*

Aaron is terug. Hij houdt een matras en een deken onder zijn arm. Achter hem staat een jongen met een uitgekauwd gezicht in een paars trainingspak.
Ik heb geld op zak, toch, vraagt hij, die vent vraagt honderdtien dollar voor deze meuk. 
Een hele rol in je rechterbroekzak, je hebt jarenlang belachelijk veel verdiend, maar je was zo veel aan het werk, soms wel tachtig uur per week, dat je geen tijd had om het uit te geven.

Deed ik ooit iets, buiten werktijd?
Niet echt. Netflix kijken, twijfelen of je een kat zou nemen, hoeren bestellen, die je dan weer weg stuurde als ze arriveerden. Tinder installeren en de-installeren. Wat had je willen doen?
Aaron overhandigt het geld aan de jongen. Die gromt een dankjewel terug en geeft hem er gratis een fles eau de cologne bij: voor het matras, zegt hij, geloof me, het riekt eerst als een bejaard wijf, maar zodra het went slaap je heerlijk.
Wat ik had willen doen, gaat Aaron verder, van alles. Van alles wat mensen eigenlijk willen doen maar vergeten te doen, weet je wel.
Zou je zo’n goede gast willen zijn, vraagt Louise.
Zoiets, uren werken en dan toch nog iets doen voor duurzaamheid, of rampgebieden, weeskinderen. En dan zou ik op een dag inzien, dat wat ik ook doe, wat ik ook probeer, het verschil toch te klein is. Dan zie ik hoe alles verslapt is om mij heen: de onverschilligheid, de verveling van de mensen. Een bloem die eerst nog enthousiast was, maar al snel gewoon een beetje richting het zonlicht gaat hangen omdat het comfortabel is. En dan zou ik willen stoppen met alles.
Hij leunt tevreden achterover op zijn matras en kijkt richting de Nevada-woestijn. Ik heb iemand tevreden gemaakt met de kennis dat hij altijd op hetzelfde pad uit zal komen. Dat er geen andere uitweg is tot dit moment, deze tunnel. Ik heb zin om mijn laptop in tweeën te breken en uit het raam te flikkeren.
Beetje een dun kakverhaal, roept Louise, jij hebt wel heel weinig zetjes nodig, vind je ook niet?
Ja ja, zeg ik, ja ja Louise, nu weten we het wel. Aaron is, wat er ook gebeurt, altijd op een treurige, fatale manier teleurgesteld in het leven.

Kunnen jullie nu anders even ophouden, mompelt Aaron.
Hij rolt zich in de deken en hoest een tijd van de eau de cologne geur van het matras. De laatste rand zon verdwijnt achter de horizon. Louise is tegen me aan in slaap gevallen. Haar haren liggen als een waaier over mijn schoot. Ze ademt rustig. We zijn aan elkaar gewend geraakt. Te gewend, misschien. Ik blijf wakker, in de hoop een uitweg te verzinnen. Vooral voor mijzelf: ik begin me stierlijk te vervelen. Die nacht denk ik voor het eerst niet aan de film met Mina, maar aan Le Camion van Marguerite Duras.

In de ochtend draait Aaron zich op zijn buik, richting de tunnel.
Heeft Louise gelijk, fluistert hij, ben ik een teleurgestelde, slappe washand?
Dat interesseerde me eigenlijk niet toen ik hier aan begon, zeg ik, mij fascineerde vooral het gegeven: het inhuren van die huurmoordenaar, die hele tocht door Las Vegas, het moment waarop omstanders denken dat jullie een spel spelen en zich afvragen waar ze dit kunnen kopen, of het te krijgen is in de winkel van hun hotel, of ze van tevoren online hadden moeten boeken. Een ultieme shoot-out. Dat zijn veel te grote woorden, maar het is de tijd waarin we leven, Aaron, niets is extreem genoeg. Maar zonder achtergrondverhaal is het blijkbaar niet te verteren. Het gaat om de grijpbaarheid, denk ik.
De watte?
Hoe minder ik prijs geef over jou en Louise in dit verhaal , hoe meer een lezer moet bedenken. En dat lijkt steeds minder te lukken, dat activeren van verbeelding. Marguerite Duras worstelt daarmee in haar film Le Camion, en besluit alleen te werken met taal, door met Gérard Depardieu te spreken over wat het scenario van haar film zou kunnen zijn. Zo moet de kijker zelf bedenken wat voor beeld daar bij hoort.
Ik heb die film niet gezien, weer zoiets, stribbelt Aaron tegen. Louise begint te kwijlen op mijn broek, ik druk mijn hand op haar schouder. Ze schokt en gaat rechtop zitten.
Oke, zeg ik, iets anders: laatst was ik in de Hermitage in Amsterdam. Daar hing een doek ter aankondiging van een expositie in de ruimte erachter. Op het doek stond de tekst: ‘Reclining Nude with a Man Playing the Guitar.’ Bijna iedereen liep er aan voorbij, ik vond het het beste werk van het hele museum. Hoe groot is de fantasie van iemand die naar een leeg canvas kijkt? Ik weet wat we gaan doen, we gaan alles over een andere boeg gooien.

Feuilleton! In aflevering I ontmoetten we Lisa, Louise en Aaron en Louises Glock, in II lazen we over pistolen in de eerste akte, in III geeft Lisa’s moeder haar mening. Dit is IV. Waarin plot en een briljant idee en een eigen wil met elkaar strijden. Lisa Weeda’s feuilleton-annex-essay wordt gespiegeld in de tumblr Spiegelfeuilleton.

*

Ik vind dit gewoon redelijk laf, zeg ik, vinden jullie ook niet?
Mijn idee om die kogel eindelijk door zijn kop te jassen?
Nee, niet dat idee, dat is trouwens niet van jou, maar van mij. Tenminste, dat je je afvraagt of je hem niet gewoon neer kunt knallen. Er is iets lafs aan een verhaalstructuur in het algemeen, aan het idee dat iets moet eindigen, dat er een logische climax van het plot moet zijn.

In ons geval hier in die tunnel. Ik denk dat een lezer hoopt dat een van jullie nog iets magnifieks tegen de ander zegt. Iets moreels, iets verhalends, iets wat iets zegt over iets groters. En dat iedereen dan tevreden is. Of ontevreden, maar daarmee dan wel ook weer tevreden, omdat het een aanwijsbare ontevredenheid is. Dat je kan zeggen: wat een slecht einde, ik had dit zo en zo gedaan. En nog erger: ik zei dit eerder ook al, over trucjes en clichés, dus ik herhaal mezelf ook nog eens.
Dus jij denkt niet dat dit hier, dit wat Louise en ik doormaken, iets zegt over iets groters, kermt Aaron terwijl hij zijn handen nog eens in de lucht gooit, hoe veel mensen laten zich nou neerknallen in een soort levende Grand Theft Auto, met een zelf-ingehuurde moordenaar? Ik bedoel, een opdrachtgever die ook het doelwit is? Dat is toch, op zijn zachtst gezegd gestoord en briljant tegelijk.
Zeg, Aaron, begint Louise, is het jou eigenlijk te doen om dood geschoten worden, of omdat het uniek is dat jij je eigen dood ensceneert? Misschien had je moeder toch gelijk, Lisa, wie bedenkt dit überhaupt?
Nou, het is dus niet bedacht, zeg ik, ik las dit op het internet. Een man had dit, precies dit, voor zichzelf geregeld. Hij betaalde zonder recht op restitutie, sloeg een arsenaal aan wapens in, trok naar Las Vegas en zou zich daar laten vermoorden door een huurmoordenaar.
En dat geloofde jij?
Het leek me in ieder geval een goed verhaal.
Ha!
Wat?
Is dit een fantasie van iemand gebeurt dit echt?
Is het echt dat Mina stopt met acteren, in die film, of is het als compleet werk in scène gezet?
Begin je weer over die film.
Luister, op het moment dat Mina in de camera zegt dat ze niet meer wil acteren, haar gips afdoet en de bus uitloopt, de stad in, is dat dan plotseling documentair? Of maakt het helemaal niet uit?
Louise laat het pistool een beetje losjes tussen haar handen bungelen.
Maakt het nou uit of ik hem doodschiet of niet?
Zo, dit wordt me wel even te semantisch allemaal hoor, moppert Aaron. Hij loopt de tunnel uit en verdwijnt om de hoek. Louise wil opstaan en hem achterna lopen.
Die komt wel terug, zeg ik, die weet helemaal niet waar hij heen moet.
O ja. En wij maar denken dat we een eigen wil en psyche hebben.
Ze gaat weer zitten. Buiten, net om de hoek van de tunnel drukt Aaron zijn handpalmen tegen zijn dichte ogen tot hij sterretjes ziet.
So there’s the start to the huge shit show I created for myself, fluistert hij tegen zichzelf, en herhaalt: so there’s the start to the huge shit show I created for myself. And like I said, it’s been loads of fun. I’ve been in this tunnel for about two hours now and I need to get going as I can’t stay in one location for too long. I’ll update tomorrow with the rest of my story so far if people are interested.
Goed jatwerk wel, zegt Louise. Ze port me in mijn zij.

Lisa Weeda’s feuilleton-annex-essay wordt gespiegeld in de tumblr Spiegelfeuilleton. In aflevering I ontmoetten we Lisa, Louise en Aaron en Louises Glock, in II lazen we over pistolen in de eerste akte, hoe doden voelt, en clichés, clichés, clichés, trucjes. Dit is III. Waarin Lisa’s moeder haar mening geeft, Aaron over zijn kantoor vertelt, en Louise en Aaron het verkeerde antwoord geven. 

*

Aaron blijft heen en weer lopen, Louise blijft richten. Een toneelstukje om de lezer nog even in de limbo van de mogelijke uitkomsten te laten hangen. Het zou in dit freeze frame moeten eindigen. Enter, witregel, afgelopen. Dat je naar de bladzijde kijkt en denkt: wel godverdomme wat een laffe streek.

Ik draai een rondje om mijn as in de tunnel, schep wat water omhoog met mijn voet.
Weet je, zeg ik, ik vroeg aan mijn moeder: wat zou jij doen, hoe zou jij het laten eindigen? Die zei: die huurmoordenaar, die Louise, moet dood. Toen ik haar vroeg waarom, zei ze: ja dat is toch logisch? Het is een verschrikkelijk beroep. Toen vroeg ik haar wie er zou moeten sterven als ik Louise een heel geloofwaardig levensverhaal zou geven, waardoor ze begrip voor Louises keuzes zou krijgen. Nou, toen mocht jij ook wel dood, Aaron.
Wat hebben we met je moeder te maken, mompelt Aaron.
Ja, vult Louise aan, die is hier toch niet?

Als zij dit leest, zeg ik, staat ze hier. In deze tunnel, onder de Nevada Woestijn, tussen al deze zwervers en verdwenen mensen, vergeten individuen. Dan staat hier iemand die alles wil begrijpen: de context, jullie gedachten, jullie drijfveren, wat ik op metaniveau bedoel. Ze zei trouwens dat het überhaupt debiel is, een man die een huurmoordenaar inhuurt om zichzelf dood te laten schieten.
O, de beïnvloedbare en behoeftige lezer! Aaron fronst en drukt zijn handen in zijn zij.

De zon is onder. Een koude wind waait in een vreemde hoek de tunnel in. Louise ritst haar jas dicht en laat haar Glock daarbij even zakken. Aaron humt de melodie van ‘Eye of the Tiger’.

Louise, weet je nog wat ik net zei, begin ik, dat ik steeds aan De Spiegel moet denken, die film met dat meisje met die gipsen arm, dat nepgips. Er is iets geks wat de regisseur, Jafar Panahi in een later interview zei.
Even ben ik stil, probeer ik zijn woorden omhoog te lepelen.
When I see my picture, the picture resembles me, drilt Louise op.

Toch navelstaarderig, of nodig? Wat komt er hier overeen met mij? Waarom was dit verhaal ook al weer nodig? Welke spiegel houden we hier voor? Waar begon dit überhaupt?

Een bebaarde man met een winkelwagen vol kapotte casinostoelen loopt voorbij. Hij focust op zijn handen, zijn aderen drukken door zijn grauwe huid heen van het stevige vasthouden van het karretje. Aaron volgt zijn tred. Het linker voorwiel van de kar draait steeds weg van de as en maakt een piepend geluid dat door de tunnel resoneert. Ik kijk naar Aaron. Naar zijn verzorgde handen, die hij samen vouwt en weer losmaakt. Hij humt nog steeds.
Ik ben toch een spiegel, de overwerkte, nooit voldane millennial kantooreikel, zegt hij, het voelde zo goed. Voor de laatste keer het lampje van dat betonnen, Scandinavische-kleurenkantoor uitknippen. Nog één blik over die hippe tegelwerkvloer, de printer die altijd vastliep, de dure koffiemachine in de hoek, de inspirerende slogans aan de muur, de televisieschermen met daarop slow-motion video’s van hipsters met baarden en te modieuze outfits die heel traag typen op laptops en te breed glimlachen. Ik voelde mijn handen tintelen, verloor bijna mijn evenwicht van de spanning en zenuwscheuten die door mijn nek en mijn schouders trokken. Ik kon bijna niet ademen! Het licht in mijn hoofd was gewoon, floep, uit! Louise, ik had te veel gezien, te veel cokesnuivende vrienden, te veel drone gestuurde ontploffingen op tv, te veel onthoofdingsvideo’s op twitter, slechte dreigementen van Kim Jong Un, en die man, weet je nog, die man die via livestream op Facebook een andere man pointblank doodknalt, te veel verveling, te veel doelloosheid, te veel brilmonturen, te veel manieren om je slapen op te scheren.
Ik snap de afschuw, zeg ik, maar ik heb je overmoedig laten worden.
Aaron, valt Louise bij, kijk nou eens naar jezelf. Je bent zo’n jongen die dan dandy denkt te zijn door in een maatpak in een koffiezaak te gaan zitten met Dorian Gray in je handen.
En nog wat: je vergat iets, of nou ja ik vergat iets, zeg ik, Kijk, Patrick Bateman bijvoorbeeld, wat hij ook doet: van het in mootjes hakken van opscheppende zakenpartners, tot het in stukken zagen van hoeren, hij leeft in een uit de hand gelopen vulgaire fantasie. Hij is inderdaad een spiegel van een verveelde psychopathische yup, maar hij wordt nooit voor zijn daden gestraft, zelfs niet als hij daar om vraagt. Daar zit de crux van het verhaal van Brett Easton Ellis. Het is een cirkel, een limbo die niet ophoudt. Een limbo die je verkeerd kan interpreteren: als een spel, maar het is niet echt. Het is niet echt, het is een commentaar op iets anders. Dát is een spiegel. Het is niet eindig. Waar wil jij de banden mee doorsnijden?
Ja maar dat is gewoon een andere vorm van spel, moppert Louise, kunnen Aaron en ik dit niet afmaken?
Een spel, is dat alles, vraag ik, eindbaas doden, game uitspelen, televisie uitklikken?
Louise en Aaron knikken. Dat was niet mijn bedoeling.