Dit jaar gelezen (2021) door de redactie van De Revisor

Dit jaar gelezen: 2021

Wat raakte de redactie van De Revisor dit jaar? Wat sprong eruit, wie ontdekten we? Welke literatuur maakte het verschil? Net als in 2019 en 2020 lichten de redacteurs kort toe wat hun beste boeken van 2021 zijn: klassiekers, veel vertaalde literatuur en nieuwe boeken van eigen bodem, wegens eindejaarstijdsdruk beknopt beginnend, en eindigend met een enkele beschouwende noot.

*

Maureen Ghazal

Lotte Lentes: Wittlin, Zeh, Lenze, Porter

  • Józef Wittlin, Het zout der aarde (vertaling Dirk Zijlstra)
  • Juli Zeh, Onder buren (vertaling Annemarie Vlaming)
  • Ulla Lenze, De drie levens van Josef Klein (vertaling Kris Lauwereys en Isabelle Schoepen)
  • Katherine Anne Porter, Vaal paard, vale ruiter (vertaling Molly van Gelder)

Stefanie Liebreks: Babitz, Van Essen, Biss

  • het werk van Eve Babitz, ‘mijn ontdekking van het jaar die niet lang daarna overigens stierf, maar dat houdt vast geen verband met elkaar’ (zie ook Stefanies ‘nachtkastje’ bij Athenaeum).
  • Rob van Essen, Miniapolis, vooral als luisterboek — andere ontdekking van het jaar —; Van Essen leest geweldig voor (zie ook Daan over Van Essen)
  • Eula Biss, Having and Being Had, een steengoede verhalende essaybundel over consumentisme en kapitalisme, waarna ik ook haar Immunity: An Inoculation las dat een must-read is in deze tijden

Thomas Heerma van Voss: Buzzati & Van Marissing

Dino Buzzati, De woestijn van de Tartaren

Heerlijk, deze klassieker van de Italiaanse Dino Buzzati (1906-1972). De roman lag al sinds 2017 klaar en werd me regelmatig aangeraden, onder anderen collega-schrijver Roman Helinski is hartstochtelijk fan, maar pas dit najaar kwam ik eraan toe. Gelukkig stelde ik het niet langer uit, want wat is deze roman ontzettend aanstekelijk geschreven. De sfeer rondom de Vesting, een afgesloten Italiaanse gemeenschap, de voornaamste plaats van handeling, wordt van begin tot eind heel sterk, sfeervol opgeroepen – met veel oog voor de melancholie die bij de plek hoort. ‘Iedereen daarbinnen leek te zijn vergeten dat er ergens op de wereld bloemen bestonden, lachende vrouwen, vrolijke, gastvrije huizen.’

En dan is er hoofdpersoon Drogo, die naar de Vesting wordt gestuurd. Hij is een man die hunkert naar iets wat niet komt; zijn leven verdampt terwijl hij toekijkt, en het leven op de Vesting wordt voor een belangrijk gedeelte bepaald door het wachten op de Tartaren uit de titel, strijdlustige tegenstanders die nooit verschijnen. (Een symbool voor de naderende Wereldoorlog? Voor de dood?) Buzzati benadrukt zijn thematiek soms met nogal vette zinnetjes, ook vind ik de vele grote sprongen (vooruit) in de tijd wat merkwaardig en leek het de schrijver er allerminst om te doen dat ik werkelijk met Drogo ging meeleven. Maar jeetje, wat is dit een fijn verhaal, geschreven in een superieure toon: tegelijk nauwkeurig en zakelijk, ernstig en lichtvoetig. Buzzati is diep vanbinnen een humorist, zoals volgens mij elke romanschrijver zou moeten zijn. Een van mijn ontdekkingen van het jaar.

Renée van Marissing, Onze kinderen

Een roman die ik ook al noemde in mijn jaaroverzicht voor De Groene Amsterdammer. Het voelt wat flauw hier dezelfde titel te noemen, maar het lijkt me logisch om hier in elk geval één titel uit 2021 te noemen. (Ik las ook met veel plezier Miniapolis van Rob van Essen, momenteel lees ik geboeid in Auke Hulsts nieuwste.) Wat Onze kinderen zo fijn maakt: de precisie waarmee haar verhaal opbouwt. Aan elke zin voel je dat die gewikt en gewogen is, er staat geen woord te veel in, zonder dat Van Marissing ooit vervalt in effectbejag of een opdringerige stijl.

Het draait in Onze kinderen om Mia, die met haar zus het huis van haar net overleden vader leegruimt. Het onvermijdelijke gevolg: een stroom van associaties en herinneringen, die worden versterkt doordat Mia bijna moeder gaat worden. Knap hoe Van Marissing de opspelende flarden verleden en alle ingewikkelde gezinsdynamieken vormgeeft, zonder dat ze te zeer worden uitgeschreven of te klagerig worden. De toon is steeds onderzoekend en helder. De dialogen, scherp en sprekend, behoren tot de meest overtuigende conversaties die ik in tijden op papier heb gezien.

(Lees ook Daan Stoffelsens indruk bij Onze kinderen.)

Daan Stoffelsen: 5 beste boeken

Boekenweken duren tien dagen, ik kan wel een Boekenjaar van 500 dagen gebruiken. Van de top van de eindejaarslijstjes die ik verzameld heb op Athenaeum.nl ben ik op zijn minst nieuwsgierig naar Hervé Le Tellier en Annet Schaap, en aan Robbert Welagen en Irene Vallejo was ik begonnen. Moet ik Jonathan Franzen nog lezen? Thomas? Marie Kessels heb ik uit, daar doe ik nog verslag van, ik begrijp wel wat Levenshonger op de eindejaarslijstjes van Thomas de Veen en de Volkskrant doet, en ik doe een nieuwe poging met Tobi Lakmaker, maar dat voelt vooralsnog als een brutalerig wie-is-wie-in-literair-Amsterdam. Claire Vaye Watson en Teju Cole liggen hier nog, net als digitale versies van de romans van Auke Hulst, Alejandro Zambra, Lisa Weeda. Hoe kan ik dan nu zeggen wat de beste boeken van dit jaar zijn?

In deze rubriek, en een beetje op Athenaeum.nl zag je (bijna alles) wat ik las dit jaar, als een soort leesdagboek, een basis voor toekomstige essays, en oefening – sommige mensen kunnen er geld mee verdienen, dat schrijven over boeken. Zoveel was het niet, misschien een boek per week, soms twee of drie, en ik heb de balans al drie keer opgemaakt: voor de zomer op derevisor.nl, bij een jubileumitem van Athenaeum en recent een vroegtijdig eindejaarslijstje voor diezelfde site. Er was weinig écht slecht, lees maar na. Maar teruggebracht tot vijf boeken, kom ik op een ernstig lijstje (sorry Rob van Essen, sorry Bart Koubaa):

Sarah Hall, Burntcoat

Sarah Hall is een van de sexyste schrijfsters die er is. Ik bedoel: ze schrijft de beste seksscènes. Maar ze heeft ook geweldig oog voor het landschap, denkt na over liefde, dood en kunst, en zet in haar literatuur echte mensen neer, onaangepast, eigen, door en door interessant. Burntcoat (Het atelier, in de vertaling van Karina van Santen en Martine Vosmaer, verschijnt eind januari) heeft dat allemaal, en meer. Het verhaal draait om een 59-jarige uitzonderlijke, onafhankelijke kunstenares, een loner, een pionier, die te maken krijgt met een mondiale pandemie, één waarbij de huidige COVID-pandemie verbleekt. Hét lockdownboek (sorry Sander Kollaard!), perfect voor de beeldbelleesclub en angstaanjagender dan een persconferentie met Jaap van Dissel. Oké, dat laatste was geen aanbeveling.

Doireann Ní Ghríofa, Een geest in de keel

Dit jaar las ik geweldige persoonlijke non-fictie, noem het essays, noem het memoirs, van Olivia Laing, Anne Boyer en Maggie Nelson, over literatuur, lijf en liefde (voor andere combinaties van onderwerpen: Jazmina Barrera, Jan Postma, Teju Cole), maar op het nippertje duwde de Ierse dichteres Doireann Ní Ghríofa dit gezelschap weg. Wat een beetje moedermelk en poëzie niet kan doen… Dit boek over ouderschap, vrouwelijkheid en een eeuwenoud gedicht is geweldig, Een geest in de keelheeft een gewicht en een verstrekkendheid die ik zelden aantref. Nu vertaald door Caroline Meijer.

Annelies Verbeke, Treinen en kamers

Wat krijgt de J.M.A. Biesheuvelprijs-jury dit jaar te lezen? Roos van Rijswijk (!), A.L. Snijders, Mensje van Keulen, Adriaan van Dis, Kees ’t Hart (?), Carmien Michels, Lies Gallez, Toon Tellegen, Bart Meuleman. En Annelies Verbeke, die wat mij betreft de prijs nogmaals moet winnen. Treinen en kamers is een mooi en knap en metaliterair boek met verhalen die zich stuk voor stuk verhouden tot de wereldliteratuur, en reizen van het Mesopotamië van een priesteres tot het nu van een incel. Het openingsverhaal is me iets te lang, maar daarna verrast Verbeke me telkens met nieuwe vormen en personages.

Peter Terrin, Al het blauw

Terrins nieuwste is een strakke roman over een jonge man die stopt met zijn studie, een affaire begint en succesvol wordt in een piramidespelachtig beroep – in de Vlaamse jaren tachtig. Ik schreef voor Athenaeum over Al het blauw: ‘Terrin beschrijft op meesterlijke wijze een volwassenwording in een snelkookpan, en de hitte is verslavend.’ Terecht veelgenoemd in de lijstjes, en op de shortlist van de Boekenbon-prijs. Librisjury, hier kunnen jullie niet omheen.

Gustaaf Peek, A.D.

‘Gustaaf Peeks vijfde roman A.D. is een gruwelijke, plaaggeestige evocatie van het fysieke, van straf, van onpersoonlijk lijden, van hoe vrijheid altijd betaald wordt,’ schreef ik over zijn historische roman voor Athenaeum. Een schip vertrekt naar de Oost, net voor de V.O.C. wordt opgericht. De veelkoppige bemanning is Peeks hoofdpersoon – en, in het tweede deel, een jonge dubbelbloed op een gekoloniseerd eiland. Het is geen gezellig boek, het is een geweldig boek, een gedurfd boek. Voor lezers die niet bang zijn om literatuur te lezen. Genomineerd voor de Boon, de nieuwe Vlaamse literatuurprijs, en de uitdager van alle conventionele romans voor de andere prijzen.